ECLI:NL:RBDHA:2024:174
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en dwangsom tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser op 15 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser op 5 juli 2022 de staatssecretaris in gebreke gesteld en beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 12 september 2022 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een besluit te nemen. Echter, de staatssecretaris heeft opnieuw niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een tweede beroep dat op 19 mei 2023 wederom gegrond werd verklaard. Eiser heeft op 3 oktober 2023 voor de derde keer beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat er geen ingebrekestelling nodig is voor een nieuw beroep als de termijn voor het nemen van een besluit is overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en legt een dwangsom op aan de staatssecretaris van € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, voor het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen en dat bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot een andere termijn. In dit geval zijn er geen bijzondere omstandigheden gebleken die een langere termijn rechtvaardigen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.