Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Schadevergoeding op grond van artikel 44 Wet zorg en dwang (Wzd)
Beschikking op het op 12 juli 2024 ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster] ,
WoonZorgcentra Haaglanden,
Procesverloop
- de arts, mevrouw [naam 1] ;
- de manager behandelzaken, mevrouw [naam 2] ;
- de advocaat van verzoekster;
- de advocaat van de zorgaanbieder.
- aanvullende stukken en reactie van Woonzorgcentra Haaglanden;
- een reactie van de advocaat van verzoekster.
Feiten
Beoordeling
“Dat cliënt geen aanstalten maakt om naar huis te gaan, bijvoorbeeld door haar jas aan te doen, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan haar duidelijke en consistente wens om naar huis te willen. Het is immers duidelijk dat cliënt niet instemt met de voortzetting van het verblijf.”
“Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit het systeem van de wet niet volgt dat de zorgaanbieder in een geval als deze een inbewaringstelling had moeten aanvragen. Uit de artikelen 21 lid 3 Wzd jo. 22 lid 9 Wzd jo. 24 lid 1 Wzd volgt dat bij een cliënt die verzet toont, nadat hij is opgenomen op grond van een artikel 21 Wzd indicatie, voortzetting van het verblijf alleen mogelijk is met een rechterlijke machtiging. Op grond van de wet is de eerst aangewezen machtiging die aangevraagd moet worden als een cliënt in een accommodatie verblijft en vervolgens verzet laat zien dus de rechterlijke machtiging en niet de inbewaringstelling. In zoverre heeft de zorgaanbieder de juiste procedure gevolgd, te meer nu bij verzoekster ook geen sprake was van een acute crisissituatie, waarvoor de inbewaringstelling is bedoeld. Het verzet van verzoekster was inmiddels nog slechts verbaal en wisselend per dag aanwezig.”
“De zorgaanbieder heeft geen invloed op de termijnen waarbinnen verzoekster wordt beoordeeld door een onafhankelijke arts, het CIZ de aanvraag indient bij de rechtbank en wanneer de behandeling door de rechtbank plaatsvindt.”