ECLI:NL:RBDHA:2024:3668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/09/657688 / FA RK 23-8773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van verblijf in een zorginstelling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft verzoekster, gediagnosticeerd met vasculaire dementie, een verzoek ingediend om schadevergoeding van de zorgaanbieder, omdat zij van 13 september 2023 tot 20 november 2023 zonder recht of titel in de zorginstelling verbleef. De zorgaanbieder betwist dit en stelt dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoekster persoonlijk de procedure voert. Subsidiair wordt aangevoerd dat de wet wel in acht is genomen. De rechtbank overweegt dat de zorgaanbieder de situatie zorgvuldig heeft beoordeeld en dat de periode van 14 september tot 25 september 2023 een redelijke termijn was om het verzet van verzoekster in kaart te brengen. De rechtbank concludeert dat de zorgaanbieder de juiste procedure heeft gevolgd en dat er geen acute crisissituatie was die een inbewaringstelling vereiste. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de wet in acht is genomen door de zorgaanbieder. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot schadevergoeding in beginsel door de bewindvoerder van verzoekster gedaan had moeten worden, maar dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek omdat de bewindvoerder instemt met de procedure. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af, omdat de zorgaanbieder de wet heeft nageleefd en verzoekster niet onrechtmatig in de instelling heeft verbleven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/657688 / FA RK 23-8773
Datum beschikking: 29 februari 2024

Schadevergoeding op grond van artikel 44 Wet zorg en dwang (Wzd)

Beschikking op het op 30 november 2023 ingediende verzoekschrift van:

[verzoekster] (wv [naam 1] ),

hierna te noemen: verzoekster,
geboren op [geboortedag] 1939 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [zorginstelling], zorgpartners [streek] te [plaats],
advocaat: mr. I. Aardoom-Fuchs te Gouda,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door:

Floravita, zorgpartners Midden-Holland,

gevestigd te Boskoop,
hierna te noemen: de zorgaanbieder,
advocaat: mr. O.L. Nunes te Utrecht.

Procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van 6 december 2023, met bijlage (productie f), van de zijde van verzoekster;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 5 januari 2024;
- de brief van 9 januari, met bijlage (productie g), van de zijde van verzoekster.
Op 11 januari 2024 is het verzoekschrift ter zitting van deze rechtbank behandeld door mr. M.L. Sandberg-Crommelin als rechter-commissaris. Daarbij zijn gehoord:
- [naam 2] , leidinggevende zorg, wonen en welzijn bij de zorgaanbieder;
- [naam 3] , specialist ouderengeneeskunde en (plaatsvervangend) Wzd-functionaris bij de zorgaanbieder;
- de advocaat van verzoekster;
- de advocaat van de zorgaanbieder.
Verder was aanwezig:
- mr. [naam 4] , jurist bestuursbureau bij de zorgaanbieder.

Feiten

Op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting staat het volgende tussen partijen vast:
  • Op 11 juli 2023 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) op grond van artikel 21 van de Wet Zorg en Dwang (hierna: Wzd) een besluit genomen strekkende tot opname en verblijf van verzoekster in een Wzd-geregistreerde accommodatie;
  • Op 13 september 2023 is verzoekster op grond van dit besluit opgenomen bij de zorgaanbieder;
  • Op 20 november 2023 is door de rechtbank een rechterlijke machtiging betreffende verzoekster verleend tot opname en verblijf in een accommodatie tot en met 20 mei 2024.

Verzoek en verweer

Verzoekster verzoekt om de zorgaanbieder te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ter hoogte van €5360,-.
Verzoekster stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat de zorgaanbieder de wet niet in acht heeft genomen, omdat verzoekster van 13 september 2023 tot 20 november 2023 zonder recht of titel in de zorginstelling heeft verbleven. Verzoekster is op 13 september 2023 vanuit de thuissituatie opgenomen bij de zorgaanbieder op grond van een artikel 21 Wzd indicatie maar vanaf het begin van de opname heeft verzoekster zich structureel verzet tegen haar verblijf bij de zorgaanbieder. Zodra er sprake is van evident verzet moet het verblijf op een gesloten afdeling getoetst worden door de rechtbank. De zorgaanbieder heeft de aanvraag voor een rechterlijke machtiging pas op 19 oktober 2023 ondertekend en ingediend bij het CIZ en op 20 november 2023 is de rechterlijke machtiging afgegeven door de rechtbank. Hierdoor heeft verzoekster ruim twee maanden zonder geldige titel in de zorginstelling verbleven. De zorgaanbieder had eerder het verblijf van verzoekster moeten laten toetsen bij de rechtbank door een verzoek tot inbewaringstelling in te dienen bij het CIZ. Verzoekster verzoekt daarom een bedrag van €80,- per dag dat zij onrechtmatig in de zorginstelling heeft verbleven wat neerkomt op een totaalbedrag van €5.360,-.
Uit de brief van 8 januari 2024 van de bewindvoerder van verzoekster (productie g) blijkt dat hij, voor zover dat nodig is in een procedure als deze, zijn instemming verleent voor de procedure door overlegging van deze machtiging. Verzoekster is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
De zorgaanbieder voert – kort en zakelijk weergegeven – aan dat het verzoek primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu verzoekster persoonlijk de procedure voert. Uit het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:5143) volgt dat de bewindvoerder als formele procespartij dient op te treden, omdat het verzoek tot schadevergoeding betrekking heeft op het vermogen van verzoekster. De procedure wordt niet gevoerd op naam van de bewindvoerder en uit de brief van de bewindvoerder blijkt niet duidelijk wie hij machtigt om de procedure te voeren. Verzoekster is daarom niet bevoegd om deze procedure te starten en dus niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Subsidiair voert de zorgaanbieder aan dat de wet wel in acht is genomen door de zorgaanbieder. Verzoekster is opgenomen op grond van een artikel 21 Wzd indicatie, derhalve met een geldige titel. Wanneer vervolgens verzet wordt getoond door de cliënt tegen het verblijf in de accommodatie is het verdedigbaar eerst de aard, omvang en consistentie van het verzet te herkennen en te evalueren. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers ook dat de zorgaanbieder terughoudend dient te zijn bij cliënten met dementie die verzet tonen. De zorgaanbieder heeft het verzet van verzoekster na opname daarom eerst zorgvuldig in kaart gebracht en er zijn verschillende interventies gedaan om het verzet te doen verminderen. Hierdoor nam het fysieke verzet af, maar verzoekster bleef verbaal aangeven niet in de instelling te willen blijven. Na een acceptabele periode van observatie is daarom op 25 september 2023 gestart met de aanvraag voor een rechterlijke machtiging. Op grond van artikel 21 lid 3 Wzd en artikel 22 lid 9 Wzd dient voor de cliënt die verzet toont een rechterlijke machtiging te worden aangevraagd ex artikel 24 lid 1 Wzd. Daarnaast werd niet voldaan aan de criteria van een inbewaringstelling, omdat er geen sprake was van dermate heftig verzet met dergelijk acuut ernstig nadeel dat een rechterlijke machtigingsprocedure niet kon worden afgewacht. Aangezien de (ratio van de) wet in acht is genomen door de zorgaanbieder is er geen grond om een schadevergoeding toe te kennen. De zorgaanbieder verzoekt daarom om het verzoek af te wijzen.
Meer subsidiair voert de zorgaanbieder aan dat het verzochte bedrag van de schadevergoeding dient te worden gematigd. Tijdens de voorbereiding en rechterlijke machtigingsprocedure zijn de toepasselijke regelgeving en termijnen in acht genomen. Een bedrag van €80,- per dag is niet redelijk en ook niet gebruikelijk. Indien de zorgaanbieder schadeplichtig is, is een bedrag van €10,- per dag in dit soort situaties redelijk en billijk.

Beoordeling

Op grond van artikel 44 lid 2 Wzd kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger de rechter verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder, indien de wet niet in acht is genomen door de zorgaanbieder. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
OntvankelijkheidDe rechtbank overweegt dat het verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 44 lid 2 Wzd in beginsel door de bewindvoerder van verzoekster gedaan had moeten worden. Dit volgt ook uit het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2023 (r.o. 5.2.):
“Ingevolge artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat tijdens het bewind de bewindvoerder de rechthebbende (in dit geval: [verzoekster] ) in en buiten rechte vertegenwoordigt met betrekking tot handelingen die de onder bewind gestelde goederen betreffen. De bewindvoerder treedt in dat geval in eigen naam en voor rekening van de rechthebbende op als formele procespartij. Het verzoek tot schadevergoeding heeft betrekking op het vermogen van [verzoekster], waarover het ingestelde bewind zich uitstrekt.”Dit is in eerste instantie niet gebeurd, maar uit de brief van de bewindvoerder van 8 januari 2024 volgt dat hij instemt met de procedure en voor zoveel nodig machtiging hiervoor verleent. De rechtbank acht verzoekster daarom ontvankelijk in haar verzoek.
De rechtbank zal hieronder beoordelen of de zorgaanbieder de wet in acht heeft genomen.
Schadevergoeding
De rechtbank stelt vast dat verzoekster rechtmatig op 13 september 2023 vanuit de thuissituatie is opgenomen bij de zorgaanbieder op grond van voormeld besluit van het CIZ van 11 juli 2023. Na de opname is er sprake van verzet bij verzoekster. Op 25 september 2023 wordt om die reden een rechterlijke machtigingsprocedure in gang gezet door de zorgaanbieder. Vervolgens is verzoekster op 9 oktober 2023 door een onafhankelijk arts onderzocht en is een medische verklaring opgesteld. Op 19 oktober 2023 is de aanvraag voor een rechterlijke machtiging door de zorgaanbieder bij het CIZ ingediend. Het CIZ heeft op 1 november 2023 de aanvraag voor de rechterlijke machtiging ingediend bij de rechtbank Den Haag. Daarna heeft op 20 november 2023 de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden en is de rechterlijke machtiging verleend.
De rechtbank overweegt dat verzoekster gediagnosticeerd is met vasculaire dementie. De praktijk leert dat eventueel verzet dat na opname wordt geuit door cliënten met deze diagnose binnen korte tijd weer kan afnemen of zelfs geheel verdwijnen, zodra de cliënt gewend raakt aan de (structuur van) de nieuwe omgeving en de verzorgenden. Het is dan ook gebruikelijk dat de zorgaanbieder eerst kijkt of het verzet na de wenperiode verdwijnt. De zorgaanbieder heeft in dit geval op een respectvolle en creatieve wijze geprobeerd om verzoekster te laten wennen en het verzet te verminderen. Het fysieke verzet nam hierdoor af, maar verzoekster bleef zich wel verbaal verzetten. Uit het verweerschrift en het proces-verbaal blijkt dat daarom op 25 september 2023 de aanvraag voor de rechterlijke machtiging in gang is gezet door de zorgaanbieder. De rechtbank acht de periode van 14 september 2023 tot 25 september 2023 een redelijke termijn voor de zorgaanbieder om het verzet in kaart te brengen en te trachten dit weg te nemen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit het systeem van de wet niet volgt dat de zorgaanbieder in een geval als deze een inbewaringstelling had moeten aanvragen. Uit de artikelen 21 lid 3 Wzd jo. 22 lid 9 Wzd jo. 24 lid 1 Wzd volgt dat bij een cliënt die verzet toont, nadat hij is opgenomen op grond van een artikel 21 Wzd indicatie, voortzetting van het verblijf alleen mogelijk is met een rechterlijke machtiging. Op grond van de wet is de eerst aangewezen machtiging die aangevraagd moet worden als een cliënt in een accommodatie verblijft en vervolgens verzet laat zien dus de rechterlijke machtiging en niet de inbewaringstelling. In zoverre heeft de zorgaanbieder de juiste procedure gevolgd, te meer nu bij verzoekster ook geen sprake was van een acute crisissituatie, waarvoor de inbewaringstelling is bedoeld. Het verzet van verzoekster was inmiddels nog slechts verbaal en wisselend per dag aanwezig.
Het kan de zorgaanbieder naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden verweten dat de rechterlijke machtigingsprocedure vervolgens de nodige tijd in beslag heeft genomen. De zorgaanbieder heeft geen invloed op de termijnen waarbinnen verzoekster wordt beoordeeld door een onafhankelijke arts, het CIZ de aanvraag indient bij de rechtbank en wanneer de behandeling door de rechtbank plaatsvindt.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande, de wet in acht genomen door de zorgaanbieder waardoor verzoekster niet onrechtmatig in de instelling heeft verbleven. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding daarom afwijzen.

Beslissing:

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze beschikking is op 29 februari 2024 gegeven door mrs. J.C. van den Dries, O.F. Bouwman en Sandberg-Crommelin, rechters, bijgestaan door mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!