ECLI:NL:RBDHA:2024:17324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
23/754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenplicht en gokactiviteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2024, in de zaak met nummer SGR 23/754, is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn bijstand van 13 november 2019 tot en met 31 juli 2021 en de terugvordering van een bedrag van € 16.074,93. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn (online) gokactiviteiten en de bijschrijvingen op zijn bankrekening. Eiser had eerder een Ziektewetuitkering ontvangen en had bij zijn aanvraag voor bijstand bankafschriften overgelegd, maar had niet volledig inzicht gegeven in zijn financiële situatie.

De rechtbank stelde vast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag terecht had gehandeld door de bijstand te herzien en terug te vorderen. Eiser had verklaard dat hij een gokverslaving had en dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent het melden van zijn gokactiviteiten. De rechtbank oordeelde echter dat dit geen excuus was voor het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De rechtbank benadrukte dat de relevante omstandigheden voor het recht op bijstand niet waren gemeld, wat leidde tot een onterecht verleende bijstandsuitkering.

De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van eiser. De uitspraak bevestigde dat het college de bijstand terecht had ingetrokken en de teveel betaalde bijstand had teruggevorderd. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: J. Packbier).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van de bijstand van 13 november 2019 tot en met 31 juli 2021 en de terugvordering van de teveel betaalde bijstand van € 16.074,93.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiser ontving tot en met 12 november 2019 een Ziektewetuitkering en heeft zich vervolgens gemeld bij het college om bijstand aan te vragen. Bij zijn aanvraag heeft eiser bankafschriften overgelegd waarop bijschrijvingen te zien zijn van [bedrijfsnaam]. Eiser heeft toen toegelicht dat hij weleens gokte en dat hij geld overmaakte naar goksites en dat hij soms wel wat geld heeft gewonnen en dat dan weer laat terugstorten op zijn rekening. Uiteindelijk heeft het college de bijschrijvingen van [bedrijfsnaam] in november 2019 niet aangemerkt als inkomsten. In het rapport ‘rapport aanvraag bijstand voor levensonderhoud’ van 12 december 2019 staat dat eiser op de hoogte is gebracht dat inkomsten uit gokactiviteiten worden meegenomen voor de bijstand.
2.1.
Bij besluit van 10 januari 2020 heeft het college bijstand toegekend met ingang van 15 november 2019 naar de norm van een alleenstaande. Het college heeft bij de toekenning het vermogen van eiser bepaald op € 0,00. Ook is meegedeeld dat eiser eigen woonruimte dient te zoeken om de uitkering te behouden.
2.2.
Op 23 juli 2021 is via de afdeling Dak- en Thuislozen een melding binnengekomen dat eiser al ruim twee maanden zijn post niet heeft opgehaald bij de postkamer, briefadres voor daklozen. Bij het sorteren van de poststukken bleek er een brief van het CBR afkomstig te zijn waaruit blijkt dat eiser een Volkswagen Transport op zijn naam heeft staan. Het vermoeden is dat er sprake is van zwartwerken. Vervolgens heeft het college onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van eiser.
2.3.
Op 19 augustus 2021 heeft eiser middels een formulier ‘wijziging bijstand doorgeven’ het college verzocht om de bijstandsuitkering te stoppen. Hij heeft het schuldhulpverleningstraject succesvol afgerond en heeft daarom geen bijstand meer nodig. Naar aanleiding van zijn verzoek is eiser gebeld om zeker te weten dat eiser zijn bijstand wil stoppen en wat de reden is. Eiser heeft toen aangegeven dat hij de bijstand het liefst per 26 augustus 2021 wil beëindigen omdat hij zelf werk gaat zoeken.
2.4.
Bij brief van 2 september 2021 heeft het college verzocht om de in de brief genoemde informatie over te leggen vanwege een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand tot en met 25 augustus 2021.
2.5.
Bij besluit van 9 september 2021 heeft het college de bijstand van eiser ingetrokken per 26 juli 2021 omdat eiser per die datum als zelfstandig ondernemer aan het werk is gegaan (inschrijving KvK). Een bedrag aan teveel betaalde bijstand van € 147,33 heeft het college verrekend met de reservering die eiser nog tegoed heeft van het college. Eiser hoeft daardoor niets terug te betalen.
2.6.
Op 28 februari 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met eiser. Hij heeft tijdens het gesprek onder andere verklaard dat hij een gokverslaving heeft gehad, dat hij tijdens het schuldhulpverleningstraject niet mocht gokken, dat hij daarvoor was gewaarschuwd en dat hij online gokte maar ook in het casino. Ook zijn de overmakingen naar en bijschrijvingen van Trustly group besproken in de periode 1 februari 2021 tot en met 25 juli 2021. Zo is in juli 2021 in totaal € 20.650,- overgemaakt naar Trustly group en € 12.273,- ontvangen van Trustly groep. Eiser heeft daarover verklaard dat het ging om gokactiviteiten. Het gespreksverslag heeft eiser ondertekend.
2.7.
De onderzoeksresultaten heeft het college neergelegd in een rapport van 2 september 2021.
2.8.
Bij besluit van 17 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het college eisers bijstand herzien van 13 november 2019 tot en met 31 juli 2021 vanwege inkomsten uit bijschrijvingen van derden, stortingen op eigen rekening en gokactiviteiten vanaf 13 november 2019. Door bijschrijvingen van derden, stortingen op eigen rekening en gokactiviteiten is het vermogen van eiser in april 2020 met € 8.259,29 toegenomen. De voor eiser geldende vermogensgrens bedraagt € 6.505,-. Het recht op bijstand vanaf 13 november 2019 tot en met maart 2020 is niet vast te stellen vanwege de bijschrijvingen en gokactiviteiten. Vanaf 1 april 2020 tot en met 25 juli 2021 heeft eiser geen recht op bijstand omdat zijn vermogen boven de vrij te laten vermogensgrens komt. Het college heeft de bijstand daarom van 13 november 2019 tot en met 25 juli 2021 ingetrokken en een bedrag van € 16.074,93 aan te veel betaalde bijstand teruggevorderd.
2.9.
Bij het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. Eiser heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen en stortingen op zijn bankrekening en de gokactiviteiten. Het recht op bijstand is ingetrokken vanaf aanvang van de uitkering vanwege de bijschrijvingen en stortingen in de maanden januari, 2020, maart 2020, april 2020, mei 2020, juni 2020, juni 2021 en juli 2021. Deze bijschrijvingen en stortingen worden als inkomsten gezien. Het college heeft een overzicht per maand gemaakt met de bijschrijvingen van derden, de stortingen en de ontvangen winsten uit het gokken die zichtbaar zijn op de bankrekening. Hieruit blijkt dat eiser in sommige maanden te veel bijstand heeft ontvangen. Het bedrag dat per maand hoger is wordt toegevoegd aan het vermogen van eiser. Dit heeft ertoe geleid dat vanaf april 2020 het vermogen boven de vrij te laten vermogensgrens komt, zodat vanaf april 2020 eiser om die reden geen recht op bijstand had. Er zijn geen dringende redenen die noodzaken geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, aldus het college.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat over de periode november 2019 tot en met maart 2020 geen recht op bijstand bestond vanwege het totaal van de bijschrijvingen, inkomsten van het gokken en contante stortingen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert ter zitting aan dat hij de regels niet kende van de Pw. Hij wist niet dat hij melding moest maken van de gokactiviteiten. Hij heeft een gokverslaving en wist daardoor niet wat hij deed. Hij heeft nooit geld overgehouden van het gokken. Hij betwist niet dat er hoge bedragen zijn overgemaakt en bijgeschreven vanwege zijn gokactiviteiten. Hij heeft echter nooit geld opgenomen en profijt gehad van de gokwinsten. Eiser voert verder aan dat hij de terugvordering niet kan terugbetalen omdat hij onvoldoende inkomen heeft uit arbeid. Hij werkt als zelfstandige stukadoor maar heeft steeds wisselende inkomsten.
3.1.
Niet in geschil is dat eiser in de periode waar het hier om gaat geen melding heeft gemaakt van de (online) gokactiviteiten, inkomsten uit (online) gokactiviteiten en de bijschrijvingen en contante stortingen op zijn bankrekening. Dit had eiser wel moeten doen omdat het relevante omstandigheden/feiten zijn voor recht op bijstand. Dat eiser de regels niet kende, gokverslaafd is en niet wist dat hij melding moest maken van de bijschrijvingen, contante stortingen en gokactiviteiten, maakt het niet anders. Verwijtbaarheid speelt geen rol bij de vraag of het college de bijstand terecht heeft herzien, ingetrokken en teruggevorderd bij het schenden van de inlichtingenplicht. Dit wordt ook wel de in de Pw objectief geformuleerde verplichting genoemd.
Vastgesteld wordt dat eiser relevante gegevens niet heeft gemeld en daarmee heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. De Pw verplicht het college bij schending van de inlichtingenplicht over te gaan tot intrekking en terugvordering van de bijstand indien dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog verleend bedrag aan bijstand.
3.2.
Voor wat betreft het standpunt van eiser dat hij geen inkomsten heeft gegenereerd met het gokken en hij ook in de betreffende periode bijstandsbehoeftig was, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende inzicht gegeven in de totale omvang van de gokactiviteiten om te kunnen bepalen dat er geen inkomsten zijn gegenereerd. De overgelegde bankafschriften zijn daartoe niet afdoende. De bijschrijvingen op de bankafschriften geven een indicatie van de gokactiviteiten en de gewonnen bedragen maar geven daarvan geen compleet beeld. De overboekingen van en naar Trustly Groep AB geeft bijvoorbeeld geen inzicht bij welke online casino’s is gegokt nu [bedrijfsnaam] een bedrijf is dat betaaldiensten levert aan online casino’s. Ook blijkt uit de overgelegde informatie ook niet of eiser bijvoorbeeld nog tegoeden had staan op de online accounts. (zie CRvB ECLI:NL:CRVB:2024:938).
Daarnaast gaat het in het geval van eiser om hoge bedragen die op zijn rekening zijn gestort en heeft hij ook hoge bedragen overgemaakt. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de volgende bedragen in totaal per maand zijn overgemaakt van [bedrijfsnaam] naar eiser: € 1.050,- in november 2019, € 3.400,- in januari 2020, € 2.150,- in april 2020, € 1.800,- in mei 2020, € 750,- in juni 2020, € 1.650,- in augustus 2020, € 900,- maart in 2021, € 9.725,- in juni 2021 en € 12.273 in juli 2021.
Verder is ook niet in geschil dat eiser naast inkomsten uit gokactiviteiten ook geld heeft ontvangen door bijschrijvingen en contante stortingen op zijn bankrekening. Eiser had deze bedragen kunnen aanwenden voor de kosten van levensonderhoud. Dat hij dat niet heeft gedaan vanwege zijn gokverslaving is niet relevant voor de Pw
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het college de bijschrijvingen op de bankrekening afkomstig van [bedrijfsnaam] als ook de overige stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening terecht heeft aangemerkt als inkomsten. Dit betekent dat voor wat betreft de periode november 2019 tot en met maart 2020 het recht op bijstand niet is vast te stellen. Daarnaast is – door het totaal van de bijschrijvingen – het vermogen van eiser vanaf april 2020 te hoog is en hij vanaf die maand om die reden geen recht had op bijstand. Dit betekent dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken.
4. In artikel 58, achtste lid, Pw is bepaald dat het college van terugvordering af kan zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het is aan eiser om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat sprake is van een dringende reden.
4.1.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich dringende redenen voordoen als hiervoor bedoeld. Dat eiser verslaafd was aan gokken en met het gokken geen geld heeft verdiend, vormt geen dringende reden als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, alleen al niet omdat deze omstandigheden geen gevolgen zijn van de terugvordering. Eiser heeft niet gesteld en ook niet onderbouwd dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare gevolgen heeft. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels weer inkomsten heeft uit arbeid. Dat het gaat om wisselende inkomsten betekent niet dat de terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor hem. Daarbij komt dat het college bij de invordering van de terugvordering bedrag rekening dient te houden met de beslagvrije voet, zoals voorgeschreven in artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals ter zitting toegelicht door het college betekent dit dat als het inkomen van eiser rond het bijstandsniveau zit het gaat om een bedrag van gemiddeld € 50,- à € 60,- per maand dat eiser dient af te lossen en na tien jaar aflossen kan eiser een verzoek om kwijtschelding indienen bij het college.
4.2.
Dit betekent dat het college de bijstand terecht heeft ingetrokken en de teveel betaalde bijstand terecht heeft teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.