Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
13 mei 2022 heeft verweerder eiser laten weten er vooralsnog vanuit te gaan dat eiser dit salaris over 2020 heeft ontvangen aangezien een aangifte inkomstenbelasting naar waarheid dient te worden ingevuld. Voor het jaar 2021 was verweerder nog bezig met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte Tozo-uitkeringen in de periode van 1 januari 2021 tot 1 oktober 2021. In dit kader heeft verweerder eiser verzocht aanvullende gegevens in te leveren.
1 januari 2021 tot 1 oktober 2021 hoger was dan de voor eiser geldende norm. Verweerder heeft het maandelijkse inkomen van eiser vastgesteld op € 1.416,-. Hierbij is rekening gehouden met een verlaagd gebruikelijk loon ter hoogte van € 416,- per maand dat eiser zichzelf als directeur-grootaandeelhouder uit zijn BV heeft uitbetaald in 2021 en met een maandelijkse storting van € 1.000,- afkomstig van een derde. Omdat dit inkomen boven de voor eiser geldende bijstandsnorm is, heeft hij ten onrechte Tozo-uitkeringen ontvangen. in de periode van 1 januari 2021 tot met 31 maart 2021 tot een bedrag van € 3.226,32 (Tozo3-uitkering), over de periode 1 april 2021 tot met 30 juni 2021 tot een bedrag van € 3.226,32 (Tozo4-uitkering) en over de periode van 1 juli 2021 tot 1 oktober 2021 tot een bedrag van
€ 3.236,10 (Tozo5-uitkering).
ABN XX-XX-XX-580) blijkt dat hij in 2021 maandelijks een bedrag van € 1.000,- heeft ontvangen van mw. [naam 2]. Hieruit volgt dat er sprake is van periodieke bijschrijvingen. Dat deze bedragen terugbetalingen van een lening betreffen, maakt niet dat dit geen inkomsten in de zin van de Pw zijn. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.1, is een geldlening in artikel 31, tweede lid, van de Pw niet uitgezonderd van het middelenbegrip
.Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet vrijelijk over deze stortingen heeft kunnen beschikken. Dit betekent dat verweerder de bijschrijvingen van mw. [naam 2] in de periode van 1 januari 2021 tot 31 oktober 2021 terecht als inkomen heeft aangemerkt en heeft mogen meerekenen als middelen voor de bijstand.
1 oktober 2021 € 1.416,- bedroeg, komt dit boven de voor hem geldende norm uit en behoorde hij niet tot de doelgroep van de Tozo. Verweerder heeft daarom ten onrechte bijstand op grond van deze regeling uitbetaald en was bevoegd om op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw het recht op bijstand te herzien dan wel in te trekken.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verlening van bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van deze wet aan zelfstandigen en aan personen die algemene bijstand ontvangen en voornemens zijn een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stellen voor arbeid in dienstbetrekking gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden, waarbij kan worden afgeweken van de artikelen 9, 10, 11, 32, 34, 40, 41, 45, 58, 69, 77 en de paragrafen 4.2, 6.1 en 7.1.
ln dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
- zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico's daarvan draagt.
1. De aanvrager van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit verklaart schriftelijk dat hij aan artikel 1, onderdeel b, voldoet.
2. Algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
3. Algemene bijstand op grond van dit besluit wordt niet verleend aan de zelfstandige die algemene bijstand ontvangt op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en
c. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.