ECLI:NL:RBDHA:2024:17245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 23/1205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. de Vries
  • mr. F. Leichel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van het bezwaar, die op 1 oktober 2019 begon, op 13 november 2019 verstreken was. Eiseres diende haar bezwaar pas op 23 november 2022 in, wat resulteerde in een termijnoverschrijding van meer dan drie jaar. De rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare redenen zijn voor deze overschrijding. Eiseres had aangevoerd dat persoonlijke omstandigheden, zoals een reis naar Bulgarije en de zorg voor haar zieke vader, haar belemmerden om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank erkent dat eiseres een moeilijke periode heeft doorgemaakt, maar oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en haar verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder van 9 januari 2023. In dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres en verweerder hebben daarna nadere stukken ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 augustus 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiseres, bijgestaan door [naam] (partner) en
dr. E.N. van Ringelesteijn-Avramova (tolk Bulgaars), en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. Het primaire besluit is op 1 oktober 2019 verzonden. Met het indienen van het bezwaarschrift op 23 november 2022 is het bezwaar te laat door het college ontvangen. Volgens het college is er geen reden die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaar te laat is ingediend en dat niet is gebleken van redenen om dit verontschuldigbaar te achten. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep ongegrond. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Toetsingskader
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint te lopen op de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag waarop het besluit aan de geadresseerde is toegezonden. [3] Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet-tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan
niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
5. Niet in geschil is dat het primaire besluit op 1 oktober 2019 aan eiseres is toegezonden. De termijn van zes weken om bezwaar te maken tegen het besluit van
1 oktober 2019 is dus verstreken op 13 november 2019. Eiseres heeft pas ruime tijd later, te weten op 23 november 2022, bezwaar gemaakt. Het bezwaar is dus te laat ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
6. Eiseres heeft als reden voor de termijnoverschrijding opgegeven dat zij op
31 oktober 2019 is afgereisd naar Bulgarije om haar identiteitskaart ter plekke te wijzigen naar aanleiding van haar echtscheiding. Zij heeft een ticket om terug naar Nederland te vliegen gekocht op 12 november 2019. Eiseres was voornemens na haar terugkeer in Nederland het bezwaarschrift in te dienen. Echter is dit vanwege de samenloop van verschillende gebeurtenissen niet tijdig gelukt. In de avond van 12 november 2019 kreeg haar vader een hartstilstand waardoor eiseres pas later kon terugkeren. Zij is uiteindelijk op 30 november 2019 teruggereisd naar Nederland. Van 16 december 2019 tot en met
27 december 2019 en van 19 januari 2020 tot en met 7 februari 2020 heeft zij in Bulgarije verbleven om haar vader te verzorgen. Daarnaast moest zij zich in deze periode bezighouden met een verhuizing, met werk en studie, met verdriet vanwege het overlijden van haar kat, met de zorg voor drie kittens en met correspondentie met de Belastingdienst/Toeslagen vanwege herziening en terugvordering van zorgtoeslag als gevolg van een fout in de gemeentelijke administratie. Ook speelde in deze tijd de coronacrisis waardoor eiseres een verzoek om een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers moest indienen waarbij zij nogmaals vastliep vanwege het feit dat haar huisgenoot geregistreerd stond als haar partner. Hierdoor stond zij ook in 2020 onder druk. In augustus 2020 moest eiseres weer terugkeren naar Bulgarije vanwege de gezondheid van haar vader. In Bulgarije ging haar auto kapot en is zij meer dan twee maanden ziek geweest waardoor ze niet kon terugreizen naar Nederland. Uiteindelijk is ze op 18 januari 2021 teruggekeerd. Op 27 januari 2021 is eiseres weer ziek geworden.
6.1.
Volgens de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van
30 januari 2024 [6] , waarbij de Centrale Raad van Beroep zich heeft aangesloten [7] , is de vraag die de bestuursrechter in geval van een termijnoverschrijding moet beantwoorden of “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest”. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het bezwaar- of beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Kan de termijnoverschrijding niet aan de indiener worden toegerekend, dan moet worden beoordeeld of het bezwaar- of beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verwacht. Indien direct duidelijk is dat het bezwaar- of beroepschrift hoe dan ook niet is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, dan behoeft de toerekenbaarheid geen afzonderlijke bespreking.
6.2.
De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Hoewel de rechtbank inziet dat eiseres geen makkelijke periode heeft gehad, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een termijnoverschrijding van drie jaar verschoonbaar te achten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6.3.
Eiseres is gedurende de bezwaartermijn naar Bulgarije gegaan en stelt dat zij na terugkeer in Nederland bezwaar wilde maken, maar heeft pas op de laatste dag van de bezwaartermijn een vliegticket voor de terugkeer gekocht. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij niet eerder bezwaar kon maken. De rechtbank ziet daarom in de tegenslagen die eiseres vanaf 12 november 2019 heeft meegemaakt geen reden om de termijnoverschrijding niet of slechts in geringe mate verwijtbaar te achten. De overschrijding is daarom aan eiseres toerekenbaar. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij door het overlijden van haar kat niet in staat was om binnen de termijn van zes weken bezwaar te maken, leidt dat niet tot een ander oordeel. Op de zitting heeft eiseres immers verklaard dat haar kat reeds voor het indienen van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag was overleden. Voor zover eiseres aanvoert dat de juridische procedure tegen de Belastingdienst/Toeslagen en andere procedures al haar tijd en energie opslokten, is geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding niet of slechts in geringe mate verwijtbaar is. Daarnaast heeft eiseres niet zo spoedig als redelijkerwijs van haar verwacht kon worden bezwaar ingesteld. Het feitenrelaas waarmee eiseres de termijnoverschrijding heeft willen uitleggen, eindigt namelijk op 27 januari 2021, toen zij weer ziek werd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij vervolgens bijna twee jaar heeft gewacht met het indienen van bezwaar.

Conclusie en gevolgen

7. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
8. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het handelen van verweerder. Nu het beroep ongegrond is, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 3:41 van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.Zie zijn uitspraak van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932.