ECLI:NL:RBDHA:2024:17187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 12 september 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser grotendeels herhalingen zijn van eerder ingediende zienswijzen. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Frankrijk nog steeds als veilig kan worden beschouwd en dat er geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser verwijst naar eerdere asielaanvragen in Frankrijk en de problemen die hij daar heeft ervaren, waaronder gebrek aan toegang tot opvang en medische zorg.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de zienswijze van eiser en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet slagen. De rechtbank stelt vast dat de minister de relevante bronnen heeft betrokken en dat de argumenten van eiser niet overtuigend zijn. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.35865. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, dit staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 6 mei 2024 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 16 mei 2024, op grond van artikel 18, eerste lid en onder d van de Dublinverordening aanvaard.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Subsidiair stelt eiser dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert daartoe aan dat hij eerder asiel in Frankrijk heeft aangevraagd maar geen toegang tot opvang en andere basale voorzieningen had, waaronder medische zorg. Eiser volgt de stelling van de minister dat er geen sprake is van structurele problemen in de opvangvoorzieningen niet en verwijst daarbij naar de in de zienswijze aangehaalde bronnen (AIDA rapporten Frankrijk, updates 2022 en 2023). In de zienswijze is door eiser uitgebreid onderbouwd dat uit die bronnen blijkt dat de opvang van Dublinclaimanten zeer problematisch blijkt. De overweging van de minister dat de problemen niet structureel zouden zijn, is dus onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en/of onderbouwd. Ditzelfde geldt voor de overweging dat eiser bij de Franse autoriteiten dient te klagen bij voorkomende problemen. Uit het feit dat het probleem zich op zeer grote en structurele schaal voordoet, volgt dat klagen bij de autoriteiten in onvoldoende mate leidt tot een oplossing. Dit klemt nu eiser ernstige medische problemen heeft en zijn hartproblemen bij het uitblijven van medische behandeling of zorg, tot levensgevaarlijke situaties kan leiden.
6. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiser, afgezien van het betoog over de mogelijkheid van eiser te klagen bij de Franse autoriteiten, een herhaling zijn van wat in de zienswijze van 6 juni 2024 is gesteld. De minister is naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank overweegt in dat verband dat de minister in het bestreden besluit uitgebreid is ingegaan op de stellingen van eiser ten aanzien van het voornemen en de opvang en basisvoorzieningen in Frankrijk. De minister heeft de door eiser genoemde bronnen daarbij inhoudelijk betrokken en in dat verband verwezen naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit volgt dat deze bronnen geen wezenlijk ander beeld schetsen dan in andere uitspraken is neergelegd. [3] Daarnaast wordt door de minister voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening en waarom ten aanzien van Frankrijk uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door eiser aangevoerde medische omstandigheden zijn in die afweging betrokken. Ten aanzien van de stelling van eiser dat klagen bij de autoriteiten niet leidt tot een oplossing, is de rechtbank van oordeel dat de minister in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat niet is gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Het argument dat eiser een advocaat had maar deze niets voor hem kon doen, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de minister terecht heeft overwogen, is niet gebleken dat eiser zich tot anderen dan zijn advocaat heeft gewend. De beroepsgronden van eiser slagen niet.

Conclusie

7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.