ECLI:NL:RBDHA:2024:17023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.5374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Marokkaanse vrouw geboren in 1942, heeft in het verleden in Nederland gewoond, maar is sinds 1989 weer in Marokko. Haar zoon, referent, woont in Nederland en heeft een gezin. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel gezinshereniging, omdat zij afhankelijk is van haar zoon voor zorg en ondersteuning. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de aanvraag terecht heeft gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij zijn beoordeling en dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat. De rechtbank wijst erop dat de afhankelijkheid van eiseres pas is ontstaan nadat referent naar Nederland was verhuisd en dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor referent om tijdelijk naar Marokko te verhuizen om voor zijn moeder te zorgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de mvv in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van *** oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [naam].
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij deze afwijzing gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister de gevraagde mvv heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is in 1942 geboren in Marokko. Begin jaren 80 is zij naar haar toenmalige echtgenoot in Nederland verhuisd en heeft zij een verblijfsvergunning gekregen. In 1983 is in Utrecht een zoon geboren, [naam], referent. Eiseres is in 1989 met referent en de vader van referent teruggekeerd naar Marokko. De vader van referent is overleden toen referent 11 jaar oud was. In Marokko hebben eiseres en referent tot 2009 samengewoond. Referent is in 2009 naar Nederland gekomen in het kader van studie en heeft inmiddels hier een leven opgebouwd. Hij is getrouwd en heeft drie kinderen.
4.1.
Op 6 juli 2022 heeft referent namens eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referent (artikel 8 van het EVRM). Referent heeft toegelicht dat eiseres in Marokko alleen woont en door haar hoge leeftijd inmiddels zorg en hulp nodig heeft. Die kan eiseres niet in Marokko krijgen, ondanks dat referent haar financieel ondersteunt. Referent is de enige die voor haar kan zorgen, maar hij kan niet telkens heen en weer reizen. De enige oplossing is dat eiseres bij referent in Nederland verblijft.
4.2.
Met het bestreden besluit van 16 februari 2023 heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen. De minister stelt zich op het standpunt dat tussen referent en eiseres geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM omdat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Eiseres en referent wonen namelijk sinds 2009 niet meer samen en eiseres was destijds – na het vertrek van referent – in staat om zelfstandig in Marokko te wonen en te leven. De afhankelijkheid van eiseres is ontstaan nadat referent zich in Nederland heeft gevestigd. Ook is niet gebleken dat de zorg die eiseres nodig heeft alleen door referent geboden kan worden of dat eiseres in Marokko geen hulp kan krijgen. Verder maakt de financiële afhankelijkheid van eiseres niet dat er tussen eiseres en referent bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Referent kan eiseres financieel blijven ondersteunen vanuit Nederland. Tevens heeft eiseres sterke banden met Marokko nu zij al meer dan 30 jaar in Marokko woont.
Vervolgens heeft de minister een belangenafweging verricht, maar komt hij tot de conclusie dat het economische belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres en referent. In dat kader heeft de minister overwogen dat eiseres in het verleden een verblijfsvergunning heeft gehad zodat afwijzing van de aanvraag een inmenging vormt in het gezinsleven van eiseres. Verder heeft de minister meegewogen dat referent een eigen inkomen heeft en bereid is om de kosten van het levensonderhoud van eiseres te betalen. In het nadeel is onder meer gewicht toegekend aan het feit dat er geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, het belang van een restrictief toelatingsbeleid, het ontbreken van een objectieve belemmering, dat gezinsleven in Marokko ook mogelijk is en de omstandigheid dat eiseres, gelet op haar leeftijd en medische problemen, een fors beroep op de Nederlandse gezondheidszorg zal doen. De kosten daarvan komen voor een groot deel voor rekening van de Nederlandse samenleving. De gevraagde mvv wordt daarom niet verleend. Met het bestreden besluit van 16 januari 2024 heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Is sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
5. Eiseres en referent betogen dat wel degelijk sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dat er beschermingswaardig gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Peilmoment
5.1.
Eiseres voert daarvoor aan dat zij op dit moment afhankelijk is voor de zorg van referent. Dat deze afhankelijkheid er niet was op het moment dat referent in 2009 naar Nederland vertrok, maakt de huidige afhankelijkheid van eiseres niet anders, omdat het peilmoment voor deze beoordeling – anders dan de minister stelt – volgens eiseres in het heden ligt.
Gezin referent
5.2.
Tevens miskent de minister het effect van de huidige situatie op het gezin van referent. Referent geeft namelijk al zijn vakantiedagen op om eiseres te bezoeken, waardoor een gezinsvakantie niet meer mogelijk is. Ook de financiële belasting die het op en neer reizen van referent meebrengt weegt zwaar voor het gezin. Referent heeft tijdens de hoorzitting uitgebreid toegelicht dat deze situatie niet langer kan voortduren en dat hij de zorg voor eiseres niet vanuit Nederland kan bieden. Daarnaast is de zorg die referent op dit moment biedt voor eiseres onvoldoende. Zij heeft meer zorg nodig dan zij op dit moment krijgt.
Geen andere zorgmogelijkheid
5.3.
Verder stelt de minister ten onrechte dat niet is gebleken dat eiseres in Marokko geen hulp kan krijgen. Referent heeft tijdens de bezwaarprocedure aangegeven dat hoewel de buurvrouw van eiseres en haar dochter in het verleden hulp boden aan eiseres, zij dit steeds minder kunnen en willen doen. Dat zij tot op heden nog hulp bieden is volgens eiseres geen reden om aan te nemen dat zij dit in de toekomst zullen blijven doen. Tevens heeft referent van de twee verzorgingshuizen die hij in Marokko heeft aangeschreven afwijzingen gekregen. Eiseres ziet niet in waarom hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat plaatsing in een verzorgingshuis niet tot de mogelijkheden behoort. Hieraan voegt eiseres toe dat verzorgingshuizen in Marokko een laatste redmiddel zijn, bedoeld voor ouderen die niemand meer hebben om op terug te vallen. De door referent aangeschreven verzorgingshuizen hebben de aanvraag ook afgewezen omdat zij menen dat eiseres door referent en zijn familie verzorgd moet worden. Daarnaast betoogt eiseres dat de minister ten onrechte stelt dat referent via de oom van zijn echtgenote zorg voor eiseres kan regelen. De ‘diplomatieke’ positie van die oom wordt volgens eiseres verkeerd en te belangrijk ingeschat. Deze oom heeft ook geen enkele juridische, sociale of emotionele band met eiseres zodat er geen enkele reden is om aan te nemen dat deze oom zorg voor eiseres kan regelen.
6. In geschil is of de minister zich voldoende gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt stelt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van ‘further elements of dependancy, involving more than the normal emotional ties’. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan immers dan pas worden gesproken van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen. [2]
6.1.
In recente rechtspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) verduidelijkt dat familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van
afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Het gaat dus niet alleen om de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. De minister moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen
van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat er bijkomende elementen van
afhankelijkheid bestaan. Voor de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid
bestaan is niet vereist dat een vreemdeling zichzelf zonder een referent niet zou kunnen redden, of niet zou kunnen functioneren. Elementen zoals de financiële en materiële
afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn. Het is aan de vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen
van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen
van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [3]
7. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent en heeft hij zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat daarmee geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Peilmoment
7.1.
De rechtbank overweegt dat de vraag of sprake is van gezinsleven moet worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van het indienen van de aanvraag en het besluit. Voor die beoordeling is echter wel van belang dat referent al in 2009 naar Nederland is gereisd en dat hij hier zijn eigen leven heeft opgebouwd terwijl eiseres haar leven in Marokko heeft voortgezet. Daar is niets mis mee, maar een dergelijke keuze betekent wel dat eiseres en referent in verschillende landen wonen, ook als één van de twee op een later moment hulpbehoevend wordt. De hulpbehoevendheid van eiseres is ook pas ontstaan lang nadat referent was vertrokken. Dat mensen in de loop der jaren ouder en hulpbehoevender worden is normaal, en dat zij dan afhankelijker worden van hun kinderen ook. Dit maakt echter niet snel dat alsnog beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM ontstaat en dat Nederland gehouden zou zijn ook eiseres toe te laten. De door eiseres aangehaalde Afdelingsuitspraak van 2 februari 2022 [4] maakt dit niet anders. In die zaak lagen er maar drie jaren tussen het vertrek van de meerderjarige zoon uit Syrië, in 2014, en het verzoek om met zijn vader herenigd te worden in 2017. Verder blijkt uit die zaak dat de zoon in Syrië al sinds 2007 voor zijn vader zorgde, dus ook ten tijde van zijn vertrek, en dat de zoon niet terug kon keren naar Syrië vanwege de situatie daar. Die zaak is dus niet te vergelijken met de aanvraag van eiseres. Ook in de door eiseres aangehaalde Afdelingsuitspraak van 27 maart 2024 [5] was sprake van een veel kortere periode tussen vertrek en herenigingsverzoek, een objectieve belemmering om naar de ouder te reizen en een al voor het vertrek uit Syrië bestaande afhankelijkheid.
7.2.
Hoewel de rechtbank begrijpt, en ook op de zitting heeft gezien, dat de omstandigheden van eiseres in Marokko en de afstand tot haar zoon en zijn gezin in Nederland, tot veel problemen en moeilijkheden leiden, heeft de minister geen reden hoeven zien om in dit geval toch aan te nemen dat sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent dat beschermd moet worden. Daarvoor is het volgende nog van belang.
Geen andere zorgmogelijkheid
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat nog onvoldoende is gebleken dat eiseres in Marokko geen hulp kan krijgen. Eiseres heeft verklaard dat zij in een klein dorpje woont en dat de meeste jonge mensen daar wegtrekken zodat er geen mensen zijn om voor haar te zorgen. De minister heeft echter terecht overwogen dat niet is gebleken dat in het geheel geen mensen te vinden zijn om die zorg, al dan niet betaald, te verlenen. Dat de buurvrouw van eiseres en haar dochter steeds minder hulp kunnen en willen bieden, is daarvoor onvoldoende. Evenmin is vast komen te staan dat alle verzorgingshuizen de zorgplicht van familieleden op dezelfde strikte manier toepassen en dat nergens plaats is voor eiseres. Daarbij stelt de minister terecht dat referent op afstand eiseres financieel kan blijven ondersteunen.
Gezin referent
7.4.
Voor zover referent betoogt dat zijn gezin aan de huidige situatie onderdoor gaat en zijn gezin de financiële belasting van het op en neer reizen niet meer kan dragen, tegen financiële problemen aanloopt, referent geen baan meer heeft en zijn vrouw en dochters niet in Marokko kunnen leven oordeelt de rechtbank als volgt. Hoewel de rechtbank de moeilijke situatie van eiseres, referent en zijn gezin begrijpt, maken deze omstandigheden niet dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent en dat daarmee sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Heeft de minister de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen?
8. Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister bij een beroep op artikel 8 van het EVRM mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende
elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en een referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. [6] Anders dan uit eerdere
rechtspraak volgt, hoeft de minister vervolgens niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, heeft de minister zich in deze zaak op goede gronden op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft de minister alle individuele feiten en omstandigheden van eiseres en referent betrokken, zodat – achteraf gezien – in zoverre geen belangenafweging meer nodig was.
8.1.
De rechtbank stelt vervolgens echter vast dat de minister in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat eiseres in het verleden gedurende enkele jaren rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en dat om die reden sprake is van inmenging in het recht op gezinsleven. Dit lijkt in strijd met de eerdere conclusie dat geen sprake is van gezinsleven en naar het oordeel van de rechtbank ziet een eerder rechtmatig verblijf ook niet op het bestaan van gezinsleven maar op het bestaan van privéleven. Wat daar ook van zij, vast staat dat dit eerdere rechtmatig verblijf niet is meegenomen in de beoordeling van het gezinsleven en dat de minister zelf zegt de weigering om aan eiseres een mvv te verlenen een inmenging vormt op de rechten van artikel 8 van het EVRM, zodat een belangenafweging moet plaatsvinden. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging die de minister in het bestreden besluit heeft verricht, niet ten overvloede is verricht, zodat de rechtbank deze zal toetsen.
9. Eiseres betoogt dat de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres is uitgevallen en dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. Er is onvoldoende meegewogen dat zij jarenlang in Nederland heeft gewoond en dat zij destijds Nederland niet vrijwillig heeft verlaten.
Tevens is in de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met het gezin van referent. Referent heeft veel discussies met zijn echtgenote, is prikkelbaar en reageert dit op zijn kinderen af. Het gezin heeft voor de situatie waar zij inzitten ondersteuning gekregen. Ook zijn de belangen van de kinderen van referent onvoldoende in de belangenafweging meegewogen. Referent zal indien eiseres niet naar Nederland mag komen een keuze moeten maken tussen zijn gezin of eiseres. Indien referent zal moeten besluiten om naar Marokko te verhuizen is dit niet in het belang van zijn kinderen. Zijn kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en het is niet in hun belang om met hun vader mee te verhuizen naar Marokko. De belangen van de kinderen van referent brengen mee dat verhuizen naar Marokko geen mogelijkheid is en er sprake is van een objectieve belemmering [7] .
10. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het rechtmatig verblijf van eiseres in Nederland minder zwaar meeweegt. Zij heeft weliswaar ongeveer 10 jaar in Nederland geleefd, in de jaren 80, maar zij is geboren en getogen in Marokko en woonde daar al bijna 40 jaar voordat ze naar Nederland kwam. Sinds haar terugkeer in 1989 woont eiseres inmiddels al weer meer dan 30 jaar in Marokko. Haar banden met Marokko zijn dan ook veel sterker dan die met Nederland. Het enkele feit dat eiseres destijds Nederland moest verlaten omdat haar man besloot terug te gaan doet aan het oordeel niet af. Verder heeft de minister het economische belang van de Nederlandse Staat niet ten onrechte zwaar laten wegen. Referent heeft verklaard dat hij de kosten van het levensonderhoud van zijn gezin en eiseres kan betalen, hetgeen de minister in hun voordeel heeft laten meewegen. Eiseres zal in Nederland echter toegang krijgen tot alle voorzieningen die vanuit de algemene middelen worden betaald, zoals verpleeghuiszorg en andere medische zorg. Deze staan in Nederland al langere tijd onder druk. Gelet op haar leeftijd en gestelde medische situatie bestaat er een hoger risico op (hoge) gezondheidskosten die grotendeels uit de algemene middelen worden betaald. De in dit verband door eiseres aangehaalde Afdelingsuitspraak [8] maakt dit niet anders. In deze Afdelingsuitspraak was de vreemdeling in bezit geweest van de Nederlandse nationaliteit, had ze een opleiding gevolgd die op Nederland gericht was, was ze als Nederlandse ambtenaar werkzaam geweest en in Nederland belastingplichtig en ontving ze een Nederlands ABP-pensioen. Deze situatie wijkt zeer af van die van eiseres. Op het ontbreken van een gezinsband met eiseres en op de situatie van het gezin van referent is de rechtbank hiervoor al ingegaan. Daarbij heeft de minister zich niet ten onrechte nog op het standpunt gesteld dat het voor referent weliswaar niet makkelijk, maar ook niet onmogelijk is om, eventueel met zijn gezin, tijdelijk in Marokko bij eiseres te gaan wonen. Er is geen sprake van een objectieve belemmering.
Commissie Schrijnende Zaken
10.1.
Eiseres voert ten slotte aan dat de minister haar zaak ten onrechte niet heeft voorgelegd aan de Commissie Schrijnende Zaken van de IND. In dit verband wijst eiseres op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 1 december 2020 [9] . In deze uitspraak wordt verwezen naar het informatiebericht ‘Voorleggen zaken ouderen in laatste levensfase aan CSZ’ waarin omstandigheden worden genoemd waaronder zaken aan de Commissie Schrijnende Zaken voorgelegd dienen te worden. Eiseres betoogt dat zij aan alle voorwaarden voldoet. Daarbij verwijst eiseres naar een WOB-verzoek van 22 april 2021 waaruit blijkt dat de laatste jaren alle vergelijkbare zaken die zijn voorgelegd aan de Commissie Schrijnende Zaken tot een inwilliging hebben geleid. Hieruit volgt volgens eiseres dat de minister in de belangenafweging op onjuiste wijze rekening heeft gehouden met de medische problematiek van eiseres en de ondersteuning die zij nodig heeft.
10.2.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft erop gewezen dat het informatiebericht is komen te vervallen met het vervallen van de discretionaire bevoegdheid van de minister in 2019. Dit volgt ook uit de door eiseres overgelegde antwoorden op het WOB-verzoek. Weliswaar blijkt uit informatiebericht 2019/81 dat nog steeds ruimte is voor een ambtshalve beoordeling van schrijnende situaties en dat in dat kader medische aspecten een rol kunnen spelen, maar die ruimte geldt alleen voor in Nederland ingediende aanvragen, niet in geval van mvv-aanvragen voor een vreemdeling die in het buitenland verblijft. De minister had de aanvraag van eiseres daarom ook niet hoeven voor te leggen aan de Commissie Schrijnende Zaken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 juni 2010, Khan tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
3.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1189.
4.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.
5.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, r.o. 10.2.
6.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
7.In dit verband verwijst eiseres naar EHRM 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD00127
8.ABRvS 2 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2335, r.o. 1.2.
9.Rb. Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 1 december 2020, AWB 20/1542 (niet gepubliceerd).