In deze zaak heeft eiser op 14 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 27 augustus 2023. Eiser heeft vervolgens op 25 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend, waardoor de rechtbank op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak heeft gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen inmiddels is verstreken. De staatssecretaris had de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met negen maanden verlengd, maar deze termijn was ook verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is, en legt de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom op. Dit houdt in dat de staatssecretaris binnen 16 weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.