ECLI:NL:RBDHA:2024:169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL29845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en dwangsom

In deze zaak heeft eiseres op 11 oktober 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 30 december 2020 buiten behandeling gesteld, omdat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. Eiseres heeft op 20 mei 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 29 juni 2021 niet in behandeling genomen. Na een intrekking van het eerdere besluit op 14 juli 2021, heeft de staatssecretaris op 18 oktober 2021 medegedeeld dat eiseres in de nationale procedure zou worden opgenomen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 28 juli 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag en heeft op 15 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 9 maart 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken een besluit te nemen. Eiseres heeft op 19 september 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit en dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens wordt een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29845

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Eiseres heeft op 11 oktober 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag is door de staatssecretaris op 30 december 2020 buiten behandeling gesteld, omdat Italië verantwoordelijk was voor de asielaanvraag.
Eiseres heeft op 20 mei 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 29 juni 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag, onder verwijzing naar de beschikking van 30 december 2020, niet in behandeling genomen. Op 14 juli 2021 heeft de staatssecretaris dit besluit ingetrokken. Op 18 oktober 2021 heeft de staatssecretaris eiseres medegedeeld dat zij zal worden opgenomen in de nationale procedure en dat opnieuw op de aanvraag van 20 mei 2021 zal worden beslist.
Bij brief van 28 juli 2022 heeft eiseres de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 15 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 9 maart 2023 [1] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat de staatssecretaris binnen zestien weken moet beslissen op de aanvraag van eiseres.
Eiseres heeft op 19 september 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Bij uitspraak van 9 maart 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de bekendmaking van die uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Aan deze termijn heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbonden van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-. Dit betekent dat de staatssecretaris uiterlijk op 29 juni 2023 een beslissing op de aanvraag had moeten nemen. Uit het dossier blijkt niet dat inmiddels op de aanvraag van eiseres is beslist. Het huidige beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is ingediend na het verstrijken van die termijn. Gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb is voorafgaand aan een nieuw beroep tegen het niet tijdig beslissen geen ingebrekestelling nodig.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
7. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 7 genoemde termijn wordt overschreden. Omdat het beroep in deze zaak gegrond is en de staatssecretaris na de uitspraak van de rechtbank van 9 maart 2023 nog steeds geen besluit op de aanvraag heeft genomen, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
8.1.
Het voorgaande betekent niet dat de staatssecretaris de eerder opgelegde dwangsom in de uitspraak van de rechtbank van 9 maart 2023 niet langer verschuldigd is. De rechtbank wijst erop dat de verplichting tot betaling van deze dwangsom niet wordt opgeschort door de opdracht en de dwangsombepaling in deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.NL22.15799