ECLI:NL:RBDHA:2024:16889
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor haarwerk op grond van de Participatiewet
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor een haarwerk (pruik). De aanvraag werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, afgewezen op 3 augustus 2022, en deze afwijzing werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 23 januari 2023. Eiser ontving bijstand sinds 1985 en heeft medische klachten die hem belemmeren in zijn dagelijks leven. Hij heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor een pruik, maar verweerder stelde dat de kosten vergoed konden worden door de zorgverzekeraar, wat als een voorliggende voorziening wordt beschouwd. Eiser betoogde dat hij slechts een gedeeltelijke vergoeding ontving en dat hij zonder pruik psychische problemen ondervond.
De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om af te wijken van de hoofdregel dat bijstand niet kan worden verleend voor kosten die als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de vergoedingen op grond van de Zorgverzekeringswet als toereikende voorzieningen gelden en dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht was. Eiser kon niet aantonen dat er sprake was van een acute noodsituatie die het verlenen van bijstand onvermijdelijk maakte. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die hem deden geloven dat hij recht had op bijstand voor de pruik.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd gedaan door rechter N.E.M. de Coninck en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.