ECLI:NL:RBDHA:2024:16889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
23/1571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor haarwerk op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor een haarwerk (pruik). De aanvraag werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, afgewezen op 3 augustus 2022, en deze afwijzing werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 23 januari 2023. Eiser ontving bijstand sinds 1985 en heeft medische klachten die hem belemmeren in zijn dagelijks leven. Hij heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor een pruik, maar verweerder stelde dat de kosten vergoed konden worden door de zorgverzekeraar, wat als een voorliggende voorziening wordt beschouwd. Eiser betoogde dat hij slechts een gedeeltelijke vergoeding ontving en dat hij zonder pruik psychische problemen ondervond.

De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om af te wijken van de hoofdregel dat bijstand niet kan worden verleend voor kosten die als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de vergoedingen op grond van de Zorgverzekeringswet als toereikende voorzieningen gelden en dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht was. Eiser kon niet aantonen dat er sprake was van een acute noodsituatie die het verlenen van bijstand onvermijdelijk maakte. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat er toezeggingen waren gedaan door de overheid die hem deden geloven dat hij recht had op bijstand voor de pruik.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd gedaan door rechter N.E.M. de Coninck en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J. Ameziane).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor een haarwerk (pruik).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 3 augustus 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn de gemachtigden van partijen verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt bijstand sinds 28 november 1985. Vanwege medische klachten (scoliose) heeft eiser fysieke beperkingen waarvoor hij onder andere een Milwaukee korset (hierna: orthese) met beensteunen heeft, een kinsteun voor stabilisatie en een elektrische rolstoel. Ook heeft eiser een haaraandoening die zich kenmerkt door haaruitval en plaatselijke kaalheid.
2.1.
Eiser heeft op 9 juni 2022 een aanvraag ingediend bij verweerder voor bijzondere bijstand voor een pruik. In het primaire besluit is de aanvraag afgewezen door verweerder omdat voor die kosten een vergoeding kan worden aangevraagd bij de zorgverzekeraar. Ook als deze niet, of slechts een deel vergoedt, is er vanwege het feit dat dit geldt als een passende en toereikende voorliggende voorziening geen toekenning van de bijzondere bijstand mogelijk. Verweerder is van mening dat er geen sprake is van (zeer) dringende redenen om af te wijken van de hoofdregel. Met het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vindt eiser in beroep
3. Eiser stelt dat hij zijn zorgverzekeraar heeft benaderd voor vergoeding van de kosten, maar dat zij slechts een deel vergoeden (€ 457,50). Hierdoor kan eiser het haarwerk niet betalen. Omdat de situatie niet op een andere manier verholpen kan worden is sprake van een dringende reden. Bovendien is er een medische verklaring ter ondersteuning van het standpunt van eiser, waaruit blijkt dat sprake is van psychische klachten als gevolg waarvan hij zonder pruik zijn woning niet durft te verlaten. Gezien zijn medische toestand is dat onwenselijk, vindt eiser, omdat hij wel artsen moet bezoeken. Tot slot doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel; in het verleden heeft hij wel de kosten voor een pruik vergoed gekregen.

Wat oordeelt de rechtbank

4. Op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, Pw bestaat geen recht op bijstand voor kosten die in een voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt dat het (volledig) vergoeden van kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.
5. De vergoedingen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor medische en paramedische kosten zijn aan te merken als aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorzieningen. [1] In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van kosten. Het bijstandverlenend orgaan kan voor die kosten daarom geen bijzondere bijstand toekennen. Dit maakt dat – zoals verweerder aanvoert – artikel 15, eerste lid, Pw, aan de inwilliging van de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor een haarprothese in de weg staat. Dat de ziektenkostenverzekering van eiser de kosten van de haarprothese maar gedeeltelijk vergoedt doet hier niet aan af. [2]
6. Voor zover eiser aanvoert dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, Pw, die, gelet op alle omstandigheden, noodzaken tot het verlenen van bijzondere bestand, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Voor het aannemen van dringende redenen dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. [3] Een acute noodsituatie is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben of als dit ernstige gevolgen heeft, met name voor iemands gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. Dat hiervan sprake is, is de rechtbank niet gebleken.
7. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of, en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [4] Dat is in dit geval niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat de aanvraag uit 2010 van eiser om bijzondere bijstand voor een pruik is toegekend, maar vanaf 2011 zijn de aanvragen van eiser afgewezen omdat de zorgverzekering als voorliggende voorziening geldt en geen sprake was van dringende redenen. Niet is gebleken dat verweerder bij de verstrekking in 2010, dan wel op enige andere wijze, zich heeft uitgelaten over (eventuele) verstrekkingen in de toekomst. Verweerder stelt hierover bovendien terecht dat dit reeds door de rechtbank is bevestigd in de uitspraak van 20 mei 2022. [5]
8. In aanvulling op het bestreden besluit heeft verweerder in beroep nog aangevoerd dat (bovendien) sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu verweerder echter de aanvraag van eiser inhoudelijk heeft behandeld laat de rechtbank dit verder onbesproken.
9. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3779, en de uitspraak van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:708.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4024.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5939.