ECLI:NL:RBDHA:2024:168
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en dwangsom bij niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft eiseres op 11 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 13 december 2022. Eiseres heeft vervolgens op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 24 maart 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken een besluit te nemen. Echter, op 24 augustus 2023 heeft eiseres opnieuw de staatssecretaris in gebreke gesteld, en op 19 september 2023 heeft zij voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiseres recht heeft op een beslissing binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de termijn van zestien weken, zoals opgelegd in de eerdere uitspraak, heeft overschreden. Daarom is het huidige beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank legt een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de staatssecretaris de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.