ECLI:NL:RBDHA:2024:168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.29824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en dwangsom bij niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiseres op 11 september 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiseres op 13 december 2022. Eiseres heeft vervolgens op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 24 maart 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken een besluit te nemen. Echter, op 24 augustus 2023 heeft eiseres opnieuw de staatssecretaris in gebreke gesteld, en op 19 september 2023 heeft zij voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiseres recht heeft op een beslissing binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de termijn van zestien weken, zoals opgelegd in de eerdere uitspraak, heeft overschreden. Daarom is het huidige beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank legt een dwangsom op van € 200,- per dag voor elke dag dat de staatssecretaris de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29824

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Eiseres heeft op 11 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 13 december 2022 heeft eiseres de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 29 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 24 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch [1] , het beroep gegrond verklaard. In die uitsprak staat dat de staatssecretaris binnen zestien weken moet beslissen op de aanvraag van eiseres.
Bij brief van 24 augustus 2023 heeft eiseres de staatssecretaris opnieuw in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag.
Op 19 september 2023 heeft eiseres voor de tweede maal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Bij uitspraak van 24 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de bekendmaking van die uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Aan deze termijn heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbonden van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris moest, gelet op de uitspraak van 24 maart 2023 binnen zestien weken na die datum, dus uiterlijk 14 juli 2023, een besluit op de aanvraag van eiseres bekendmaken. Het huidige beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is ingediend na het verstrijken van die termijn.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
7. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 7 genoemde termijn wordt overschreden. Omdat het beroep in deze zaak gegrond is en de staatssecretaris na de uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2023 nog steeds geen besluit op de aanvraag heeft genomen, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
8.1.
Het voorgaande betekent niet dat de staatssecretaris de eerder opgelegde dwangsom in de uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2023 niet langer verschuldigd is. De rechtbank wijst erop dat de verplichting tot betaling van deze dwangsom niet wordt opgeschort door de opdracht en de dwangsombepaling in deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.NL22.26778