ECLI:NL:RBDHA:2024:16795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24/16348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in een verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging van opvang en verstrekkingen aan asielzoeker

Op 16 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een spoedpiket zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Ghanese asielzoeker, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) waarin werd medegedeeld dat zijn verstrekkingen en opvang per 16 oktober 2024 zouden worden beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van 30 september 2024 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor hij zich onbevoegd achtte om het verzoek te behandelen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de brief enkel een mededeling was van een rechtsgevolg dat al was ontstaan door een eerdere uitspraak van de rechtbank. Verzoeker had eerder een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen, en de beëindiging van de opvang volgde uit deze afwijzing. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker geen bezwaar kon indienen tegen de brief van het COA, omdat deze niet als een besluit kon worden aangemerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder een verzoek om voorlopige voorziening kan worden ingediend. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd en wees het verzoek af, met de opmerking dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/16348
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [1991] , van Ghanese nationaliteit, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Van Zandvoort),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 30 september 2024 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat op 16 oktober 2024 verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) worden beëindigd en dat verzoeker op die datum de COA locatie moet verlaten.
Verzoeker heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft vervolgens nog een aanvullende reactie ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek. De voorzieningenrechter legt hieronder uit waar dit oordeel op is gebaseerd.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter beoordeelt in een voorlopige voorzieningsprocedure hangende bezwaar of het bezwaar van verzoeker redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft daarbij een voorlopig oordeel over de zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.
2. De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan omdat verzoeker is medegedeeld dat de verstrekkingen op grond van de Rva op 16 oktober 2024 worden beëindigd en dat verzoeker op die datum de COA locatie moet verlaten.
3. Verzoeker verblijft in een asielzoekerscentrum. Verzoeker heeft op 31 maart 2022 een asielaanvraag ingediend en daarbij verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Bij besluit van 25 januari 2022 heeft de Minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag en het verzoek om uitstel van vertrek afgewezen. Uit de uitspraak van 18 september 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, volgt dat de Minister van Justitie en Veiligheid het asielverzoek kon afwijzen. [1] Vervolgens heeft verweerder verzoeker in de brief van 30 september 2024 bericht dat de opvang en Rva-verstrekkingen op 16 oktober 2024 worden beëindigd.
4. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar ingediend en een verzoek om voorlopige voorziening aangevraagd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 30 september 2024 niet aangemerkt kan worden als besluit, waardoor de voorzieningenrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Verzoeker heeft zich in zijn aanvullende reactie op het standpunt gesteld dat het bezwaar dat/de bezwaren die hij heeft ingediend aangemerkt moet(en) worden als een verzoek om continuering van de opvang en dat het verweerschrift van verweerder aangemerkt moet worden als een besluit daarop.
Is de brief van 30 september 2024 een besluit?
5. De voorzieningenrechter concludeert dat de brief van 30 september 2024 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook geen met een beschikking gelijk te stellen handeling. Verzoeker kon daarom tegen deze brief geen bezwaar indienen bij verweerder en de voorzieningenrechter is onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
6. De uitspraak van 18 september 2024, waarin is gezegd dat verweerder het asielverzoek van verzoeker kon afwijzen, heeft tot gevolg dat verzoekers recht op opvang vier weken later eindigt. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rva. In zijn brief van 30 september 2024 heeft verweerder verzoeker uitsluitend mededeling gedaan van dit - van rechtswege - intredende rechtsgevolg. De brief is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
7. De brief is ook niet een met een beschikking gelijkgestelde handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa). Het rechtsgevolg waarvan verweerder in zijn brief mededeling heeft gedaan, was immers al ontstaan met de uitspraak van 18 september 2024.
8. Voor zover de stellingen in bezwaar als zelfstandig verzoek tot continuering van de opvang moeten worden opgevat, stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder daar nog geen besluit over heeft genomen. In het verweerschrift van verweerder is geen besluit genomen op dat verzoek, maar slechts een reactie gegeven op het verzoek om voorlopige voorziening. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 7 augustus 2024 [2] gaat niet op. In die uitspraak was sprake van een situatie waarbij een voorziening was toegewezen gedurende de procedure over de ambtshalve afwijzing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Die situatie is hier niet aan de orde. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, buigt zich namelijk nog over het verzoek om voorlopige voorziening dat is ingediend hangende het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om artikel 64 van de Vw toe te passen. Daarover zal op korte termijn uitspraak worden gedaan.
Conclusie en gevolgen
9. Omdat verweerders brief van 30 september 2024 geen besluit is en geen met een beschikking gelijk te stellen handeling, kon verzoeker tegen die brief geen bezwaar indienen. De voorzieningenrechter is daarom onbevoegd om het verzoek te behandelen en daarover een uitspraak te doen. Aan al wat verzoeker verder heeft aangevoerd, komt de voorzieningenrechter ook niet meer toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
16 oktober 2024 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.