ECLI:NL:RBDHA:2024:12404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24.12506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging opvang asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker, had een verzoek ingediend tegen de beëindiging van zijn opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), die per 8 augustus 2024 zou ingaan. Het COa had eerder besloten om de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te beëindigen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij in verband met zijn medische situatie afhankelijk was van de opvang.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in het verleden voorlopige uitstel van vertrek had gekregen en dat er een eerdere voorlopige voorziening was toegewezen die hem beschermde tegen uitzetting. De rechter oordeelde dat de beëindiging van de opvang niet kon doorgaan, omdat verzoeker rechtmatig verblijf genoot totdat op zijn bezwaar was beslist. De medische stukken die verzoeker had overgelegd, wezen op een mogelijke medische noodsituatie als de opvang zou worden beëindigd. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat de beëindiging van de Rva-verstrekking van verzoeker achterwege blijft tot vier weken na de beslissing op zijn bezwaar.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat verzoeker vrijgesteld is van het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-. De uitspraak is openbaar gedaan en geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12506

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

V-nummer: 290.434.9562
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. J. Meijer).

Procesverloop

Bij brief van 23 juli 2024 heeft het COa verzoeker medegedeeld dat de verstrekkingen op grond van de Rva 2005 [1] op 8 augustus 2024 worden beëindigd.
Bij besluit van 28 juli 2024 heeft het COa het verzoek van verzoeker tot continuering van de opvang afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2024 heeft het COa herhaalde verzoeken tot continuering van de opvang afgewezen (het bestreden besluit).
Op 7 augustus 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de Rva verstrekkingen niet worden beëindigd maar worden voortgezet na 8 augustus 2024.
Verweerder heeft op 7 augustus 2024 een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat verzoeker vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Feitenvaststelling
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan verzoeker bij besluit van 10 oktober 2023 voorlopig uitstel van vertrek is verleend als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. [2] Bij besluit van 11 juli 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie, als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3.2.
Bij brief van 30 juli 2024 heeft verzoeker de rechtbank verzocht zijn voorlopige voorziening versneld te behandelen en om een ordemaatregel te treffen tegen de voorgenomen beëindiging van de Rva verstrekkingen. Bij uitspraak van 2 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, inhoudende dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op zijn bezwaar tegen de ambtshalve afwijzing van artikel 64 van de Vw 2000 is beslist. Het verzoek om een ordemaatregel is afgewezen, omdat er volgens de voorzieningenrechter geen bevoegdheid bestond om zich uit te laten over de voorgenomen beëindiging van de opvang. [3]
Standpunten partijen
4.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 juli 2024 zijn geschorst door de toegewezen voorlopige voorziening. De voorgenomen beëindiging van de opvang op 8 augustus 2024 kan daarom niet in stand blijven. Daarnaast heeft verzoeker vanwege zijn medische klachten een zwaarwegend belang bij voortzetting van de opvang. Ter onderbouwing heeft verzoeker gewezen op de conclusies in het medisch advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 20 maart 2024. Ook zijn medische stukken overgelegd van de GZA en van de GGZ.
4.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de opvang van verzoeker niet kan continueren, omdat er geen grond bestaat voor opvang in de Rva 2005, of in de rechtelijke uitspraak NL24.28024, en omdat uit de ingebrachte stukken niet blijkt dat een acute medische noodsituatie zal ontstaan als de opvang wordt beëindigd.
Oordeel voorzieningenrechter
5. Gelet op wat is aangevoerd bestaat aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker stelt terecht dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 juli 2024 zijn geschorst door de door zittingsplaats Zwolle toegewezen voorlopige voorziening, waardoor hij in ieder geval rechtmatig verblijf in Nederland geniet totdat op zijn bezwaar tegen de ambtshalve afwijzing van artikel 64 van de Vw 2000 is beslist. Ook stelt verzoeker terecht dat uit de medische stukken naar voren komt dat het voor zijn medische gesteldheid zeer onwenselijk is als een vaste verblijfplaats komt te ontbreken. In dit verband heeft het BMA geconcludeerd dat een medische noodsituatie wordt verwacht bij het uitblijven van de medische behandeling van verzoeker en dat het wegvallen van de huidige zorg en structuur opnieuw kan leiden tot een toestandsbeeld waarbij een crisis- en/of zorgmaatregel noodzakelijk zal zijn. Dit wordt bevestigd door een door verzoeker overgelegde brief van GZA Healthcare Almere van 2 augustus 2024, waarin wordt gesteld dat verzoeker bij gebrek aan ontvang gevaar loopt. De reactie van verweerder laat het voorgaande onverlet en leidt de voorzieningenrechter daarom niet tot een ander oordeel. Het betoog slaagt.

Conclusie en gevolgen

6.1.
De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat de beëindiging van de Rva verstrekking van verzoeker achterwege blijft tot 4 weken nadat op het bezwaar van verzoeker tegen de ambtshalve afwijzing van artikel 64 van de Vw 2000 is beslist.
6.2.
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het verzoek wordt toegewezen krijgt verzoeker een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875,- bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en met een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de beëindiging van de Rva verstrekking van verzoeker achterwege blijft tot 4 weken nadat op het bezwaar van verzoeker tegen de ambtshalve afwijzing van artikel 64 van de Vw 2000 is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024 en nadien geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zaaknummer NL24.28024.