In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren (VVE) en een eigenaar van twee appartementen in een appartementencomplex. De VVE heeft de eigenaar, aangeduid als [gedaagde], aangeklaagd omdat deze de appartementen verhuurt aan meerdere huurders die niet tot hetzelfde gezin behoren, wat volgens de splitsingsakte niet is toegestaan. De VVE vordert een verklaring voor recht dat het gebruik van de appartementen door [gedaagde] strijdig is met de splitsingsakte en verzoekt de rechtbank om [gedaagde] te veroordelen het strijdige gebruik te staken onder dwangsom. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een verstekvonnis van 22 februari 2023 en een mondelinge behandeling op 8 februari 2024 aan de orde zijn gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de splitsingsakte bepaalt dat de appartementen zijn bestemd voor particulier woongebruik door de eigenaars of gebruikers en hun gezin. De VVE stelt dat de verhuur aan meerdere huurders niet in overeenstemming is met deze bepaling. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat de vordering van de VVE het procesmandaat overschrijdt en dat de verhuur niet in strijd is met de splitsingsakte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijze waarop [gedaagde] de woningen gebruikt, namelijk kamerverhuur, niet in strijd is met de splitsingsakte. De rechtbank heeft de vorderingen van de VVE afgewezen en geoordeeld dat de VVE in de proceskosten moet worden veroordeeld.
De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd en de vorderingen van de VVE afgewezen. Tevens is de VVE veroordeeld tot betaling van proceskosten aan [gedaagde]. De rechtbank heeft de wettelijke rente toegewezen over het te betalen bedrag vanaf het moment van betaling tot aan de datum van het vonnis. De voorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagde] is niet behandeld omdat de voorwaarde niet is vervuld. De beslissing is op 21 februari 2024 uitgesproken door mr. J.L.M. Luiten.