ECLI:NL:RBDHA:2024:16697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake overdracht naar Denemarken

Op 7 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg tegen zijn feitelijke overdracht naar Denemarken. De verzoeker had op 1 oktober 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar de Minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De minister had bepaald dat de verzoeker zou worden overgedragen aan Denemarken, en op 4 oktober 2024 was de verzoeker geïnformeerd dat hij op 8 oktober 2024 met een vlucht naar Denemarken zou worden uitgezet.

De verzoeker stelde dat de overdrachtstermijn was verstreken en dat hij niet onderduikte, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk ongegrond was. De voorzieningenrechter legde uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling. In dit geval had Nederland een verzoek om overname gedaan aan Denemarken, dat was aanvaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij tussen 4 oktober 2023 en 11 oktober 2023 in een asielzoekerscentrum had verbleven, en dat de minister terecht had aangenomen dat de verzoeker onderduikte.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de overdrachtstermijn niet was verstreken en er geen reden was om aan te nemen dat de verzoeker gehoord had moeten worden over zijn opvolgende asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. L.E. Mollerus, en werd openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38756
proces-verbaal mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen zijn feitelijke overdracht op 8 oktober 2024 om
uur naar Denemarken.
2. Op 1 oktober 2024 heeft verzoeker een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 4 oktober 2024 deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft bepaald dat verzoeker wordt overdragen aan Denemarken.
3. Op 4 oktober 2024 is aan verzoeker bericht dat hij op 8 oktober 2024 om 9.45 uur met de vlucht [vluchtnummer] van Amsterdam wordt uitgezet naar Denemarken.
4. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2024 en dus tegen de feitelijke overdracht naar Denemarken.1 Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorziening te treffen inhoudende dat de overdracht wordt voorkomen. Verzoeker voert aan dat de overdrachtstermijn is verstreken en dat hij geen moment buiten beeld is geweest. Om die reden verzoekt verzoeker verweerder hem alsnog op te nemen in de nationale asielprocedure.
5. Verweerder heeft hierop een reactie gegeven.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
1 Zaaknummer NL24.38755.

Overwegingen

6. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
7. Op grond van de Dublinverordening2 neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Denemarken een verzoek om overname gedaan3. Denemarken heeft dit verzoek aanvaard.4 Verweerder heeft de eerdere asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Denemarken de verantwoordelijke lidstaat was. Het beroep daartegen heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, bij uitspraak van 29 september 2023 ongegrond verklaard.5 Vervolgens is het hoger beroep daartegen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 27 juni 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker vanwege de overdracht naar Denemarken een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
9. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
10. Volgens de rechtspraak6 wordt artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd dat een verzoeker onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de verzoeker de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen.
11. Vorig jaar stond reeds de overdracht gepland van verzoeker naar Denemarken. Hij zou op 6 oktober 2023 worden overgedragen. Uit de stukken blijkt dat verzoeker op 4 oktober 2023 met onbekende bestemming uit de opvang was vertrokken. Op diezelfde dag heeft verzoeker, hangende zijn hoger beroep bij de Afdeling, een voorlopige voorziening ingediend en verzocht om te bepalen dat de toen voorgenomen overdracht naar Denemarken achterwege wordt gelaten. De Afdeling heeft dit verzoek bij wijze van een ordemaatregel op 5 oktober 2023 toegewezen. Op dat moment was verzoeker dus al uit de opvang vertrokken. Op 18 oktober 2023 heeft de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening beslist dat verzoeker niet wordt overgedragen, voordat op het hoger beroep is beslist.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
3 Op 28 maart 2023.
4 Op 8 april 2023.
5 Zaaknummer NL23.16212.
6 Zie het arrest Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 en de uitspraken van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630 en van 15 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1077.
12. Verweerder heeft bij brief van 5 oktober 2023 aan verzoeker en aan de Deense autoriteiten meegedeeld dat de overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is verlengd tot achttien maanden in verband met onderduiken. Dit bericht is ook aan de gemachtigde van verzoeker verzonden. Hoewel de verlening van de overdrachtstermijn is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gesteld noch gebleken dat verzoeker tegen het bericht van 5 oktober 2023 beroep heeft ingesteld. Verzoeker heeft zich vervolgens, naar hij stelt, op 11 oktober 2023 weer gemeld voor opvang.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij tussen 4 oktober 2023 en 11 oktober 2023 in het AZC heeft verbleven. Evenmin heeft verzoeker informatie gegeven waar hij in die periode heeft verbleven. Verzoeker heeft slechts gesteld dat hij op 18 oktober 2023 de Afdeling en verweerder heeft laten weten dat hij in AZC […] verblijft en dat hij op 21 maart 2024 is overgeplaatst naar AZC […] . Hiermee heeft verzoeker echter geen verklaring gegeven over zijn verblijf tussen 4 en 11 oktober 2023.
14. Verder blijkt uit de uitspraak van 27 juni 2024 van de Afdeling dat verweerder de Afdeling heeft laten weten dat verzoeker met onbekende bestemming is vertrokken en dat de gemachtigde desgevraagd niet heeft laten weten dat of zij nog contact met hem heeft. De Afdeling heeft daaruit afgeleid dat verzoeker niet langer bescherming in Nederland zoekt en hij daarom geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Verzoeker heeft zijn stelling dat de mededeling van verweerder aan de Afdeling dat hij met onbekende bestemming is vertrokken, onjuist is en ondanks haar herhaalde verzoek ten onrechte niet is gecorrigeerd, niet onderbouwd. De verwijzing naar de brief van 27 september
2023(uit de brief blijkt dat dit 2024 moet zijn) waarin staat dat verzoeker niet met onbekende bestemming vertrokken is, is daarvoor onvoldoende, omdat niet in geschil is dat verzoeker pas op 4 oktober 2023 uit de opvang is vertrokken en op 11 oktober 2023 weer in de opvang verbleef.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden terecht heeft aangenomen dat vanaf 4 oktober 2023 sprake was van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening en dat verweerder de overdrachtstermijn mocht verlengen. Dat heeft verweerder ook gedaan op 5 oktober 2023. Verweerder heeft op diezelfde dag aan de gemachtigde bericht dat de overdrachtstermijn is verlengd tot 18 maanden. Dat betekent dat de overdrachtstermijn loopt tot en met 8 oktober 2024. De conclusie van verzoeker dat de overdrachtstermijn is verstreken, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Nu de overdracht niet is verstreken, is er ook geen reden om aan te nemen dat verzoeker over zijn opvolgende asielaanvraag gehoord had moeten worden. Verzoekers betoog dat verweerder bij het asielbesluit de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2023 op de voorlopige voorziening moet meewegen, omdat daarin staat dat het hoger beroep van verzoeker nader onderzoek vraagt, slaagt niet omdat de Afdeling op dat hoger beroep van verzoeker al heeft beslist. Van strijd met het motiverings- of zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
16. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling of een griffierechtvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2024 en bekendgemaakt op:
08 oktober 2024
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.