ECLI:NL:RBDHA:2024:16660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een asielaanvraag en de gevolgen van de ingebrekestelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die stelt dat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag van 16 maart 2023. De rechtbank constateert dat de minister, ondanks een verzoek om een verweerschrift, geen schriftelijke reactie heeft ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat partijen daar niet om hebben gevraagd, en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. Eiseres diende haar asielaanvraag in op 16 maart 2023, en de minister vroeg op 28 april 2023 de Italiaanse autoriteiten om de aanvraag over te nemen. De Italiaanse autoriteiten stemden op 29 juni 2023 in met dit verzoek. De rechtbank oordeelt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is.

De rechtbank wijst erop dat de beslistermijn voor de asielaanvraag is verlengd door WBV 2023/3, wat betekent dat de termijn voor eiseres pas op 26 juli 2024 eindigt. Aangezien de ingebrekestelling van 25 juni 2024 te vroeg was ingediend, is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeert dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden en dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 16 maart 2023. De minister heeft ondanks een uitdrukkelijk verzoek van de rechtbank geen verweerschrift ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft op 16 maart 2023 haar asielaanvraag ingediend. Op 28 april 2023 heeft de minister de autoriteiten van Italië verzocht om de asielaanvraag van eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten op 29 juni 2023 akkoord zijn gegaan met het claimverzoek van de minister. Op 26 april 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat voor Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [4] Omdat er vanaf dat moment niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is Nederland naar het oordeel van de rechtbank vanaf dat moment verantwoordelijk geworden. Dat betekent dat voor eiseres vanaf 26 april 2023 de wettelijke beslistermijn van zes maanden is gaan lopen. [5]
3.1.
De minister heeft met de inwerkingtreding van WBV 2023/3 [6] de beslistermijn voor in 2023 ingediende asielaanvragen verlengd met negen maanden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 12 december 2023 [7] overwogen dat WBV 2023/3 in strijd is met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn, voor zover met dit WBV de beslistermijn van aanvragen die ná 26 juni 2023 zijn ingediend, is verlengd. Voor die aanvragen dient WBV 2023/3 buiten toepassing te worden gelaten. [8] In die uitspraak heeft de rechtbank ook geoordeeld dat WBV 2023/3 wél verbindend is voor aanvragen die zijn ingediend vóór 27 juni 2023. De rechtbank merkt in dit geval 26 april 2023 aan als datum van indiening aanvraag, als bedoeld in WBV 2023/3, omdat op dat moment de beslistermijn is gaan lopen. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dit betekent dat deze termijn voor eiseres pas op 26 juli 2024 is geëindigd.
3.2.
Omdat de beslistermijn nog niet was verstreken is de ingebrekestelling van 25 juni 2024 te vroeg ingediend en dus niet rechtsgeldig. Daarom is het beroep van eiseres tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
L. Beijerinck, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
4.ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654, r.o. 4.3.3.
5.Dit staat in artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Stcrt. 2023, nr. 3235.
7.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 12 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19612.
8.Zie overwegingen 15 tot en met 19 van die uitspraak.