Overwegingen
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 2001.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In de maatregel is tevens gemotiveerd waarom de maatregel is gegrond op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
4. Eiser voert aan dat de namens verweerder handelende ambtenaren niet bevoegd zijn om de aan de verweerder toegekende bestuursmacht uit te oefenen omdat de mandatering hiervan niet geldig is geregeld. Hierdoor zijn de ambtenaren volgens eiser ook niet bevoegd om de bewaring van eiser op te leggen en uit te voeren.
5. Deze grond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging beleidsterreinen Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratieeen regeling betreft afkomstig van onder andere de huidige minister. Anders dan eiser stelt is er dus geen sprake van het overdragen van mandatering door een niet meer bevoegde minister. De huidige en daartoe bevoegde minister heeft de mandatering actief overgenomen door middel van de hiervoor genoemde regeling. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd en de rechtbank is ambtshalve niet gebleken waarom de overname van de mandatering niet op deze wijze zou kunnen worden geregeld. De maatregel is daarom -in beginsel- bevoegd opgelegd.
6. Eiser voert verder aan dat uit de maatregel blijkt dat de onderhavige maatregel op 30 september 2024 om 14:05 uur is opgelegd, terwijl uit de M113 blijkt dat de voorgaande maatregel van 20 augustus 2024 op 30 september 2024 om 13:57 uur is opgeheven. Eiser stelt dat twee maatregelen niet tegelijkertijd ten uitvoer kunnen worden gelegd.
7. Eiser kan worden gevolgd dat de bewaring slechts op grond van één maatregel kan worden geëffectueerd. Elke maatregel op een andere grondslag beoogt immers een eigen doel en een maatregel kan niet tegelijkertijd als doel hebben om de verwijdering naar het land van herkomst te verzekeren en de behandeling van de asielaanvraag te verzekeren. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ondertekenen van de M113 een administratieve handeling betreft en met het opleggen van de nieuwe maatregel de daaraan voorafgaande maatregel is opgeheven. De rechtbank overweegt dat er geen misverstand over kan bestaan op welk tijdstip de actuele maatregel is opgelegd, maar dat het wel overzichtelijker zou zijn om de verslaglegging zodanig uit te voeren dat indien het tijdstip van ondertekening van de M113 afwijkt van het tijdstip van de daadwerkelijke opheffing van de maatregel, dit ook zo vast te leggen, dus door niet alleen de dag maar ook het tijdstip van de opheffing vermelden. Dat zou discussies als deze voorkomen. Het tijdstip waarop de ten behoeve van de voorgaande maatregel opgemaakte M113 is ondertekend, is dus niet het tijdstip waarop de voorgaande maatregel is opgeheven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor eiser was een vlucht gepland op 30 september 2024. Deze vlucht heeft echter geen doorgang kunnen vinden omdat eiser op 26 september 2024 een asielaanvraag heeft ingediend. Uit de motivering van de maatregel blijkt dat wordt aangenomen dat eiser deze aanvraag heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te verijdelen. Eiser heeft deze aanname niet weersproken. De bewaring zou dus finaal zijn opgeheven als eiser zou hebben meegewerkt aan zijn terugkeerplicht en aan de gedwongen terugkeer. Eiser wordt echter nog steeds in bewaring gehouden, maar nu op een andere grondslag. Eiser voert terecht aan dat de voorgaande maatregel te lang heeft voortgeduurd nadat de grondslag hieraan is komen te ontvallen. Eiser, die vanaf 2 mei 2024 ononderbroken in bewaring wordt gehouden, heeft immers op 26 september 2024 een (herhaalde) asielaanvraag ingediend. Dit betekent dat indien verweerder eiser in bewaring wilde houden, verweerder uiterlijk op 28 september 2024 een maatregel op een andere grondslag had moeten opleggen. De maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring wordt gehouden is echter pas op 30 september 2024 opgelegd. De voorgaande maatregel is dus op 29 september 2024 en deels op 30 september 2024 onrechtmatig ten uitvoer gelegd. Dit betekent niet dat de thans geldende maatregel reeds daarom onrechtmatig is. De rechtbank komt niet tot de conclusie dat bij het hebben laten voortduren van de voorgaande maatregel terwijl de grondslag daaraan was komen te vervallen, sprake is van enige kwade trouw of misleiding aan de zijde van verweerder, zodat de deels onrechtmatig ten uitvoer gelegde voorgaande maatregel niet tot de conclusie leidt dat de geldende maatregel reeds daarom onrechtmatig is. Gelet op het arrest Bouskoura (C tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C‑387/24 PPU, ECLI:EU:C:2024:868) dient de rechtbank daarom alleen de rechtmatigheidsvereisten van de thans geldende maatregel te beoordelen. De rechtbank zal eiser in deze procedure, die is ingeleid met het beroep tegen de op 30 september 2024 opgelegde maatregel, niet voor schadevergoeding in aanmerking brengen. Indien eiser vanwege de deels onrechtmatige tenuitvoerlegging aanspraak wil maken op schadevergoeding, kan hij een volgberoep tegen de voorgaande maatregel instellen en in die procedure alsnog naar voren brengen dat die voorgaande maatregel te lang zonder grondslag heeft voortgeduurd en dus onrechtmatig is geworden kort voordat die maatregel is opgeheven en de maatregel die in deze procedure ter toetsing voorligt is opgelegd. De rechtbank merkt hierbij op dat de rechtmatigheid van die voorgaande maatregel meerdere malen is beoordeeld en dat in de laatste uitspraak de rechtmatigheid van de maatregel tot en met 6 september 2024 is beoordeeld (uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2024:14697). 9. De rechtbank willigt het verzoek van eiser om prejudiciële vragen stellen over de termijn die in de rechtspraak is bepaald om een “maatregel om te zetten” niet in. Het Hof heeft reeds uitgelegd in eerdere arresten dat lidstaten de vreemdeling niet “per direct” in vrijheid hoeven te stellen als de grondslag aan de maatregel is komen te ontvallen omdat een dergelijke uitleg van het Unierecht in het geval sprake is van een onttrekkingsrisico in de weg staat aan de verplichting voor de lidstaten om een doeltreffend verwijderingsbeleid te voeren. De rechtbank verwijst ter motivering van haar toepassing van het arrest Bouskoura verder naar de einduitspraak na de verwijzing van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:16568). De rechtbank stelt eiser niet in vrijheid enkel omdat de voorgaande maatregel te lang heeft voortgeduurd nadat de grondslag aan die maatregel is komen te ontvallen. 10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de informatieplicht heeft geschonden omdat de maatregel niet deugdelijk is uitgereikt. Dit gebrek leidt niet tot opheffing omdat de te verrichten belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser, met tussenkomst van een tolk in de Arabisch Algerijnse taal in kennis is gesteld van de inhoud van de opgelegde maatregel en de daarin genoemde redenen die hebben geleid tot het opleggen van de maatregel, alsook zijn rechten. Eiser is in ieder mondeling op de hoogte gesteld van de redenen van de inbewaringstelling en reeds aangezien aan de maatregel ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw ten grondslag is gelegd, is het belang van verweerder om eiser in bewaring te kunnen houden groter.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel niet heeft bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank is het onttrekkingsrisico deugdelijk gemotiveerd en zijn alle gronden hieraan terecht ten grondslag gelegd. De grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw is tevens deugdelijk gemotiveerd en kan ook (zelfstandig) de maatregel dragen. Verweerder heeft in aanvulling hierop tevens deugdelijk gemotiveerd waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel en deze beslissing is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig gehoor om dit te onderzoeken.
12. Eiser voert aan dat van de een op de andere dag een andere naam voor eiser wordt gebruikt in de dossiers. Van een gedegen identiteitsvaststelling is volgens eiser geen sprake. Eiser stelt dat hij wil meewerken aan een presentatie in persoon, maar dat hij daarvoor nooit is uitgenodigd. Eiser is bovendien van mening dat het niet transparant is welke uitzettingshandelingen verweerder verricht.
13. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring genoegzaam gemotiveerd dat eiser gebruik heeft gemaakt van meerdere aliassen, waaronder de naam [xxx]. De voorgaande maatregel van 2 mei 2024 was opgelegd onder deze naam. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de ‘note verbale’ van 25 juli 2024 blijkt dat de Algerijnse autoriteiten hebben verklaard dat eiser bij hen bekend staat onder de naam [xxx], geboren op [xxx] in Oran en dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft. Uit de voortgangrapportage van 1 september 2024 blijkt dat eiser op 7 augustus 2024 was ingepland voor een presentatie in persoon bij de Algerijnse autoriteiten, maar dat hij die dag niet verschenen is. Nu eiser geen documenten heeft overlegd waaruit blijkt dat de gegevens van de Algerijnse autoriteiten onjuist zijn, is verweerder bij het opleggen van de huidige maatregel terecht uitgegaan van deze gegevens. De rechtbank merkt hierbij op dat gelet op de grondslag van de maatregel, verweerder zich dient te onthouden van alle verwijderingshandelingen. Voor zover eiser zou willen meewerken aan een presentatie, waarvan overigens in het geheel niet blijkt, mag verweerder de autoriteiten van het land van herkomst niet verzoeken om zo’n presentatie. Eiser heeft immers een asielaanvraag gedaan en stelt dus te vrezen voor deze autoriteiten. De rechtbank beoordeelt ook de voortvarendheid van de verrichte uitzettingshandelingen niet omdat verweerder deze niet mag verrichten zolang eiser de asielprocedure doorloopt. Verweerder heeft in de aanbiedingsbrief terecht opgemerkt dat weliswaar een “LP Algerije” is ontvangen maar er nu vanwege de asielprocedure geen nieuwe vlucht kan worden gepland.
14. De rechtbank stelt geen gebreken vast op grond waarvan eiser in vrijheid moet worden gesteld. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en tot aan de sluiting van het onderzoek rechtmatig heeft voortgeduurd. De rechtbank verklaart het beroep dus ongegrond. Eiser wordt niet in aanmerking gebracht voor schadevergoeding in deze procedure en de rechtbank spreekt geen proceskostenveroordeling uit.