ECLI:NL:RBDHA:2024:16334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Libische vreemdeling en het zicht op uitzetting naar Libië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Libische vreemdeling, stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Libië, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Raad van State. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 2021 geen zicht op uitzetting naar Libië is en dat de minister onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de stelling dat er wel zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank heeft de minister verzocht om nadere informatie over het aantal verstrekte laissez-passers en gedwongen uitzettingen naar Libië. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.500,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 september 2024 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35894
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: L. Verhaegh).
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Jafoute. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek tijdens de zitting aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te overleggen. Verweerder heeft op 25 september 2024 gereageerd en vervolgens heeft eiser op 26 september 2024 gereageerd. Partijen is gevraagd of zij nog behoefte hadden aan nog een zitting. De minister heeft laten weten dat zij dit niet nodig acht en de gemachtigde van eiser heeft telefonisch bevestigd geen behoefte te hebben aan nog een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 27 september 2024 gesloten.
In deze uitspraak wordt beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig is.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
Zicht op uitzetting naar Libië
2. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Libië. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State (Afdeling) van 22 april 2021, waarin zij oordeelt dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is en dat het zicht op uitzetting naar Libië ontbreekt.1 Een uitspraak waaruit blijkt dat er inmiddels wel weer zicht is op uitzetting naar Libië heeft eiser niet kunnen vinden.
3. De rechtbank stelt vast dat er sinds 2021 geen zicht op uitzetting meer is naar Libië.2 In de maatregel wordt gesteld dat wel zicht op uitzetting bestaat omdat
1: niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt;
2: uit informatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek is gebleken dat door de staat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft medewerking aan gedwongen vertrek wordt verleend;
4 [ sic]: door betrokkene geen/onvoldoende verifieerbare gegevens zijn verstrekt ter onderbouwing van de (gestelde) identiteit en nationaliteit. Niet gebleken is dat het onmogelijk is om deze gegevens te verstrekken;
5: niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer.
Gelet op de hierbovengenoemde uitspraak is de rechtbank van oordeel dat deze motivering op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat er weer zicht op uitzetting is naar Libië. Hierin wordt immers niet nader toegelicht waarom de situatie is veranderd. De rechtbank heeft de behandeling tijdens de zitting dan ook aangehouden en de minister verzocht nadere informatie te verschaffen, met name ten aanzien van het aantal verstrekte laissez-passers aan ongedocumenteerden en het aantal gedwongen uitzettingen naar Libië.
4. De minister heeft gereageerd bij brief van 25 september 2024. De minister stelt dat DT&V heeft laten weten dat de samenwerking met de consul van Libië erg goed is. Er is in 2024 een vreemdeling gedwongen teruggekeerd. Volgens de minister werken de Libische autoriteiten al langere tijd goed mee aan nationaliteitsvaststellingen en het verstrekken van laissez passers (lp). De minister stelt dat Libische onderdanen gedwongen kunnen terugkeren met een door de marechaussee te begeleiden vlucht, via Istanbul naar Libië. De door de Libische autoriteiten afgegeven lp’s kunnen, indien de vreemdeling beschikbaar is, daarom weer tot uitzetting leiden. Verder heeft de minister de volgende cijfers overlegd:
2022
2023
jan t/m aug 2024
LP indieningen gedocumenteerden
6
2
8
LP indieningen ongedocumenteerden
8
12
9
LP verstrekkingen gedocumenteerd
1
8
LP verstrekkingen ongedocumenteerd
2
1
Gedwongen uitzettingen gedocumenteerd
1
Gedwongen uitzettingen ongedocumenterd
5. Eiser heeft in zijn nadere reactie van 26 september 2024 gesteld dat op basis van de door de minister overlegde cijfers er geen zicht op terugkeer aangenomen kan worden.

1.ECLI:NLRVS:2021:873

6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de minister overgelegde informatie blijkt dat Libië aan ongedocumenteerde vreemdelingen in 2023 twee lp’s en in 2024 één lp heeft afgegeven. In de afgelopen drie jaar heeft er één uitzetting van een gedocumenteerde vreemdeling en helemaal geen uitzettingen van ongedocumenteerde vreemdelingen plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat deze gegevens onvoldoende aanknopingspunten vormen om te kunnen vaststellen dat er in het algemeen weer zicht is op uitzetting naar Libië. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024 ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Algerije.3 Dat de Libische autoriteiten al langere tijd goed zouden meewerken is niet nader geconcretiseerd en vindt bovendien niet zijn weerslag in de door de minister overlegde cijfers. Ook de omstandigheid dat er in dit geval een kopie van een geboorteakte aanwezig is, is onvoldoende voor het oordeel dat in het geval van eiser wel weer zicht is op uitzetting.4 Dit verandert immers niets aan het voorgaande. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 15 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.500,-.
9. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.

3.ECLI:NL:RVS:2024:1892

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 september 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.