ECLI:NL:RBDHA:2024:16208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.4320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in nareiszaak

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, beroep ingesteld tegen de Minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel van nareis. De aanvraag is op 13 juli 2023 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 moet de minister binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. De minister heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar na het verstrijken van deze termijn heeft eiseres op 19 januari 2024 een ingebrekestelling ingediend. Aangezien de minister geen besluit heeft genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep gegrond is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister alsnog binnen twintig weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Dit is gedaan in het licht van de grote werkdruk bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de noodzaak om rechtsbescherming te bieden aan burgers. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt. Eiseres is vrijgesteld van het betalen van griffierecht en krijgt een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de rol van de rechter in het waarborgen van deze rechtsbescherming. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de termijn voor het nemen van een besluit niet onrealistisch kort mag zijn, maar ook niet onnodig lang, en dat de huidige omstandigheden in nareiszaken een langere termijn rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4320

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘nareis’.

Overwegingen

1. Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. De mvv-aanvraag is ingediend op 13 juli 2023. Op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 moet verweerder binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. Bij brief van 4 augustus 2023, waarbij de ontvangst van de mvv-aanvraag is bevestigd, heeft verweerder deze termijn met drie maanden verlengd. Na het verstrijken van de beslistermijn heeft verweerder op 19 januari 2024 een ingebrekestelling ontvangen. Verweerder heeft vervolgens niet alsnog een besluit genomen. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom gegrond.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5. De rechtbank heeft er gelet op de enorme werkvoorraad bij de IND begrip voor dat het verweerder niet lukt om tijdig op alle mvv-aanvragen in nareiszaken een besluit te nemen. Het ligt echter niet op de weg van de bestuursrechter - wiens taak erin is gelegen burgers die in beroep zijn gekomen tegen aan hen gerichte besluiten rechtsbescherming te bieden op basis van de geldende wetgeving - dit probleem op te lossen, hoezeer zij dit probleem ook onderkent.
6. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de rechter een termijn moet stellen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560). De rechter mag geen nadere termijn stellen waarvan op voorhand duidelijk is dat het bestuursorgaan deze niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Ook als het bestuursorgaan eerder met de procedure voor het nemen van een besluit had kunnen beginnen, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat de rechter een kortere termijn stelt dan nodig is voor zorgvuldige besluitvorming.
7. Deze zittingsplaats van de rechtbank is van oordeel dat de enige termijn die onder de huidige omstandigheden in nareiszaken niet onrealistisch kort is, een termijn is van twintig weken na bekendmaking van de uitspraak op een beroep niet tijdig beslissen. Binnen deze termijn moet verweerder de eventueel nog nodige onderzoekshandelingen verrichten en een besluit nemen. Daarmee wijkt deze zittingsplaats van de rechtbank, anders dan voorheen, af van het sporenmodel in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590, omdat één maximale termijn verweerder meer ruimte geeft voor de behandeling van een mvv-aanvraag in nareiszaken en het de aanvrager meer duidelijkheid geeft wanneer het besluit daarop moet zijn genomen.
8. Gelet op de grote achterstanden bij verweerder in het beslissen op mvv-aanvragen in nareiszaken, die ook hebben geleid tot een forse toename van het aantal beroepen niet tijdig beslissen en waardoor de rechtbank vaak niet in staat is binnen de daarvoor in beginsel geldende termijn van acht weken uitspraak te doen, ziet de rechtbank aanleiding de maximaal te verbeuren dwangsom te verhogen, en te bepalen op € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
9. De rechtbank wijst erop dat eiseres wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.
10. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 437,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.