ECLI:NL:RBDHA:2024:1613
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende sociale en economische binding met Gambia
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Gambiaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf voor familie- en vriendenbezoek. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 12 december 2022 afgewezen, en dit besluit werd op 21 augustus 2023 gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank behandelde de zaak op 23 januari 2024. Eiser stelde dat hij verantwoordelijk is voor zijn ouders en zes zusters in Gambia, maar de minister betwistte de sociale en economische binding van eiser met zijn land van herkomst. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een sterke sociale binding met Gambia aanwezig was. Eiser had geen eigen gezin en de minister vond dat de zorg voor zijn hulpbehoevende vader niet met objectieve bewijsstukken was onderbouwd. Daarnaast betoogde eiser dat hij als tourgids en taxichauffeur werkte, maar ook hier kon hij onvoldoende bewijs leveren van zijn economische binding met Gambia. De rechtbank concludeerde dat de minister de visumaanvraag terecht had afgewezen, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om het grondgebied van de EU te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af.