ECLI:NL:RBDHA:2024:16125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 24/14896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in beroep tegen besluit tot overplaatsing naar meerderjarigenopvang van een asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker afkomstig uit Soedan, heeft op 9 september 2024 een besluit ontvangen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) waarin werd besloten dat hij op 25 september 2024 zou worden overgeplaatst naar een opvanglocatie voor meerderjarige asielzoekers. Verzoeker heeft hiertegen op 23 september 2024 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om de overplaatsing op te schorten totdat er uitspraak is gedaan op zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van de ingediende stukken.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker stelt dat hij ten onrechte als meerderjarig is aangemerkt, terwijl hij volgens zijn eigen verklaring minderjarig is. Hij heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn leeftijd onderbouwen en heeft ook geen contra-expertise ingediend. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder op goede gronden heeft mogen uitgaan van de meerderjarigheid van verzoeker, gebaseerd op de bevindingen van de AVIM en de IND, die beide hebben vastgesteld dat verzoeker evident meerderjarig is.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoeker geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die twijfels oproepen over zijn meerderjarigheid. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/14896

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Burema),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: A. van Beurden).

Inleiding

Bij besluit van 9 september 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat verzoeker op 25 september 2024 zal worden overgeplaatst naar een opvanglocatie voor meerderjarige asielzoekers.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker op 23 september 2024 beroep (AWB 24/14895) ingesteld bij de rechtbank.
Samenhangend met dit beroep heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (AWB 24/14896) te treffen, teneinde de feitelijke overplaatsing naar de meerderjarigenopvang op te schorten, totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
Verweerder heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek.
De voorzieningenrechter doet in deze zaak op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft daarbij een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker stelt afkomstig te zijn uit Soedan en is in april 2023 het grondgebied van de Europese Unie ingereisd via Spanje. Verzoeker is via Frankrijk en België doorgereisd en heeft op 18 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op diezelfde dag heeft verzoeker een gehoor gehad bij de vreemdelingenpolitie (AVIM). Op 13 juli 2024 heeft het aanmeldgehoor plaatsgevonden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Tijdens beide gehoren heeft een leeftijdsschouw plaatsgevonden.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Naar aanleiding van de leeftijdsschouwen door de AVIM en de IND en de Eurodac-treffer bij de Spaanse autoriteiten heeft verweerder een voornemen uitgebracht om verzoeker van de opvanglocatie voor minderjarige asielzoekers in Driehuis, Noord-Holland, naar een reguliere opvanglocatie voor meerderjarigen in Grave, Velp over te plaatsen. Verzoeker heeft over dit voornemen zijn zienswijze gegeven, waarna verweerder bij het bestreden besluit zijn voornemen tot overplaatsing heeft gehandhaafd. Redengevend daarvoor is dat verzoeker door zowel de AVIM als de IND evident meerderjarig is geacht en dat verzoeker blijkens Eurodac bij zijn asielaanvraag in Spanje ook als meerderjarige is geregistreerd. Nu verzoeker zelf geen authentieke of indicatieve identiteitsdocumenten heeft overgelegd, geen contra-expertise over zijn leeftijdsvaststelling heeft ingebracht en ook niet anderszins van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan zijn meerderjarigheid is gebleken, heeft verweerder het besluit tot overplaatsing gehandhaafd.
Wat zijn de standpunten van verzoeker en verweerder?
4. Verzoeker stelt dat hij - gelet op de presumptie van minderjarigheid [1] - het voordeel van de twijfel dient te krijgen, nu over de vaststelling van zijn leeftijd nog redelijke twijfel bestaat. Verzoeker heeft de leeftijdsvaststelling in de gehoren bij de AVIM en de IND ten eerste in een aparte procedure in rechte betwist en daarop is nog geen beslissing gevallen. Daarbij stelt verzoeker dat hij zijn geboortedatum 1 juli 2007 met de antwoorden op de vragen in het gehoor voldoende geconcretiseerd heeft, onder andere doordat hij consequent verklaard heeft over de leeftijdsopbouw van zijn gezin. Ook wijst verzoeker op enkele uitspraken [2] van deze rechtbank, zittingsplaatsen Roermond en Zwolle, waarin geoordeeld is dat de methode van leeftijdsbepaling door middel van een visuele leeftijdsschouw onredelijk beleid betreft. De conclusies die door de AVIM en de IND op basis van de leeftijdsschouw getrokken zijn over de biologische leeftijd van verzoeker zijn onvoldoende inzichtelijk en begrijpelijk en verweerder had deze dan ook niet aan zijn overplaatsingsbesluit ten grondslag kunnen leggen. Daarbij komt dat de voogd van het NIDOS volgens verzoeker gesteld heeft dat hij belang heeft bij verblijven in een minderjarigenopvang. Het bestreden besluit kent zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken en het verzoek om een voorlopige voorziening dient daarom te worden toegewezen, nu het beroep van verzoeker redelijke kans van slagen heeft.
5. Verweerder heeft gemotiveerd gereageerd op de ingebrachte gronden en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
6. Verzoeker heeft spoedeisend belang bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening, omdat hij op het moment van indiening van het verzoek binnen 48 uur wordt overgeplaatst naar een meerderjarigenopvang. De voorzieningenrechter acht het verzoek om een voorlopige voorziening daarom ontvankelijk binnen de landelijke spoedpiketregeling en zal het verzoek inhoudelijk behandelen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op goede gronden mogen uitgaan van de meerderjarigheid van verzoeker en heeft gelet daarop in redelijkheid kunnen besluiten tot overplaatsing van verzoeker naar de meerderjarigenopvang.
7.1
In de eerste plaats overweegt de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker erin gelegen is dat hij bij zijn leeftijd passende opvangvoorzieningen wordt geboden, waarbij verzoeker toegang krijgt tot voorzieningen zoals rechtsbijstand, onderwijs en persoonlijke begeleiding. Het belang van verweerder is erin gelegen dat de beschikbare opvangmogelijkheden voor asielzoekers zo goed en passend mogelijk verdeeld worden en dat dit betekent dat verweerder asielzoekers mag plaatsen in een minderjarigen- dan wel meerderjarigenopvang, nu beide groepen asielzoekers verschillende opvangbehoeftes hebben. Leeftijd inadequate toedeling kan daarbij leiden tot een onevenwichtige verdeling van opvangvoorzieningen en verstoring van het opvangklimaat in zowel de minderjarigen- als de meerderjarigenopvang. Een zorgvuldige plaatsing en verdeling van meerderjarige en minderjarige asielzoekers over de verschillende opvanglocaties is daarom zowel in het belang van verzoeker als van overige asielzoekers. Om over die verdeling van opvangplekken een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen dient verweerder zich in een overplaatsingsbesluit gemotiveerd uit te laten over de meerder- of minderjarigheid van verzoeker.
7.2
Verweerder heeft in deze besluitvorming betekenis mogen toekennen aan de bevindingen van het AVIM en de IND, die beiden onafhankelijk van elkaar en op basis van het geldende beleid [3] inzake leeftijdsbepaling hebben vastgesteld dat in het geval van verzoeker sprake is van evidente meerderjarigheid.
7.3
Uit vaste jurisprudentie [4] van de hoogste bestuursrechter volgt namelijk dat het COa (verweerder) in beginsel mag uitgaan van de leeftijdsbepaling door de IND, tenzij een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd, bijvoorbeeld als deze vreemdeling in rechte is opgekomen tegen deze leeftijdsbepaling en met feitelijke gronden onderbouwd heeft waarom niet van de gestelde leeftijd uitgegaan kan worden. In dat geval dient verweerder navraag te doen bij de IND en in samenspraak met de IND een eigen standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling.
7.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de in rechte betwisting van de leeftijdsbepaling door verzoeker informatie heeft ingewonnen bij de IND en in het bestreden besluit een eigen gemotiveerd standpunt heeft ingenomen over de leeftijd van verzoeker. Deze handelswijze is in lijn met de voornoemde jurisprudentie.
7.5
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder deze conclusie ook voldoende concreet gemotiveerd en mocht verweerder in die conclusie betrekken dat zowel de AVIM als de IND bij de leeftijdsschouw vastgesteld hebben dat sprake is van een duidelijk zichtbare adamsappel, duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken en dat verzoeker rustig en kalm gedrag vertoont, alle drie deze kenmerken passend bij de volwassen leeftijd. Naast deze overeenstemmende bevindingen van de AVIM en de IND heeft verweerder ook mogen betrekken dat verzoeker bij de Spaanse autoriteiten geregistreerd staat met geboortedatum 25 januari 2004. Verzoeker heeft verklaard dat hij in Spanje ook heeft aangegeven dat hij 16 was. Als hij hiermee wil suggereren dat zijn leeftijd in Spanje verkeerd moet zijn geregistreerd, overweegt de voorzieningenrechter dat het niet aannemelijk is dat in Spanje sprake was van een verschrijving. De twee opgegeven geboortedata zijn namelijk niet alleen in jaartal maar ook in datum verschillend.
7.6
Alles bij elkaar in samenhang bezien overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker tot op heden geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies over evidente meerderjarigheid heeft ingebracht. Verzoeker heeft namelijk geen identificerende of indicatieve documenten en geen contra-expertise ter betwisting van deze conclusies ingebracht. Daarbij zijn uit het dossier vooralsnog ook geen andere aanknopingspunten gebleken die doen twijfelen aan de conclusies over verzoekers meerderjarigheid. De consequente antwoorden tijdens zijn gehoor en de gestelde mening van een medewerker van Nidos over zijn belang bij de opvang in een minderjarigenvoorziening is hiertoe onvoldoende. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopig oordeel dat niet gebleken is dat verweerder – gelet op alle betrokken belangen: niet alleen van verzoeker, maar ook van andere asielzoekers – niet mocht besluiten om verzoeker over te plaatsen naar een meerderjarigenopvang.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en de beslissing is op 24 september 2024 telefonisch medegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker om 15:18 uur en aan de gemachtigde van verweerder om 15:23 uur.
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in het arrest
2.Zie de tussenuitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 21 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2023:1951, de uitspraak van zittingsplaats Roermond van 25 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9885 en de uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 9 februari 2023, zaaknummer NL22.26334, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
3.Werkinstructie 2023/6 Leeftijdsbepaling van de IND.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2011.