ECLI:NL:RBDHA:2024:16124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.21354 en NL24.21355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en niet-ontvankelijkheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier, die was verleend voor verblijf als familie- of gezinslid. De verblijfsvergunning werd ingetrokken door de minister van Asiel en Migratie bij besluit van 11 maart 2024, met terugwerkende kracht vanaf 6 oktober 2023, omdat de gezinsband tussen eiser en zijn referente was verbroken. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar de minister verklaarde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat eiser geen gronden had ingediend.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser had de gelegenheid om zijn bezwaargronden aan te vullen, maar heeft dit niet gedaan binnen de gestelde termijn. De rechtbank stelt vast dat eiser geen concrete bezwaargronden heeft ingediend en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen had met de post. Hierdoor kon de rechtbank niet ingaan op de inhoudelijke gronden van het terugkeerbesluit.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is en dat het besluit van de minister in stand blijft. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21354 en NL24.21355
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. F. Mahler).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser bij besluit van 11 maart 2024 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 15 mei 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond [2] . Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft in 2023 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gekregen voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [referente] (hierna: referente)’. Op 9 oktober 2023 heeft referente aan verweerder gemeld dat zij per 6 oktober 2023 niet meer met eiser samenwoont en dat de gezinsband tussen hen is verbroken.
3.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser voor het verblijf bij referente bij besluit van 11 maart 2024 met terugwerkende kracht vanaf 6 oktober 2023 ingetrokken. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 maart 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen gronden heeft ingediend.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt voorop dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn gronden aan te vullen en niet is gehoord. Hij wijst erop dat zijn gemachtigde de brief van 16 april 2024 met een aanvullende termijn om de bezwaargronden aan te vullen niet heeft ontvangen. Nu er in die periode ook problemen zijn geweest met de post in het kantoorgebouw van gemachtigde, kan eiser dit niet worden verweten. Alleen al hierom zou het besluit vernietigd moeten worden en eisers bezwaar inhoudelijk worden beoordeeld. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit ten onrechte is opgelegd omdat eiser viel onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [3] .
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van eiser terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard omdat de herstel verzuim brief voor het indienen van de bezwaargronden van 16 april 2024 op de juiste wijze is verstuurd. Eiser heeft dit niet ontkracht en daarbij niet aannemelijk kunnen maken dat hij problemen had met de post rond 16 april 2024 of dat dit eiser niet te verwijten valt. De verwijzingen van eiser naar andere klachten hierover ondersteunen zijn standpunt niet. Omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, hoeft de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit volgens verweerder niet inhoudelijk te worden besproken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bezwaar niet-ontvankelijk
6. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat een bezwaarschrift de gronden van bezwaar moet bevatten [4] . Als aan deze voorwaarde niet is voldaan, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daarvoor gestelde termijn [5] . Volgens vaste rechtspraak worden er geen hoge eisen gesteld aan de motivering van het bezwaarschrift [6] . Een summiere motivering kan ook als voldoende worden beschouwd, zolang het een concrete bezwaargrond bevat waaruit blijkt waarom de indiener het niet eens is met het besluit.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Verweerder heeft eiser per brief van 16 april 2024 een aanvullende termijn gegeven om zijn verzuim, namelijk de ontbrekende bezwaargronden, te herstellen. Eiser heeft geen bezwaargronden binnen de nader gestelde termijn ingediend. De rechtbank merkt hierbij op dat niet is gesteld of gebleken dat eiser eventueel na afloop van de termijn alsnog bezwaargronden heeft ingediend [7] . De opmerking van verweerder in het bestreden besluit dat ‘tot op heden’ niets is ontvangen is dan ook door eiser niet betwist. Verweerder heeft verder in het bezwaarschrift van 29 maart 2024 geen summiere gronden kunnen lezen. Hierin is slechts aangegeven dat eiser zich niet kan verenigen met het besluit en dus bezwaar indient. Van een concrete bezwaargrond waarop verweerder alsnog een inhoudelijke beoordeling had moeten maken is geen sprake.
6.2.
Voor zover eiser heeft willen wijzen op een verschoonbare reden voor zijn verzuim, gaat de rechtbank hier niet in mee. Verweerder heeft erop gewezen dat zijn eigen systeem in beginsel als deugdelijk is bestempeld [8] . Een uitdraai van zijn registratie is daarbij ingebracht waaruit af te lezen is dat de brief van 16 april 2024 per 17 april 2024 is verzonden. Eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist. Ook is niet gebleken dat PostNL de klachten die eiser daar heeft ingediend over het gebrek aan postbezorging heeft bevestigd. De rechtbank merkt verder op dat niet is gesteld of gebleken dat eiser dan wel zijn gemachtigde tussentijds contact met verweerder heeft gezocht om navraag te doen over de stand van zaken omdat hij niets zou hebben ontvangen. Van eiser of zijn gemachtigde had verwacht mogen worden dat hij tijdig informeert bij verweerder als hij geen reactie krijgt.
Terugkeerbesluit
7. Nu verweerder gelet op voorgenoemde overwegingen het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren, komt de rechtbank er niet meer aan toe om de gronden tegen het terugkeerbesluit inhoudelijk te behandelen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat het besluit in stand blijft en eisers bezwaar door verweerder terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van P.J.J. Schaap, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
3.Richtlijn 2001/55/EG.
4.Zie artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
5.Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1454, r.o. 4.5.
7.Zie ook artikel 6:11 van de Awb.
8.Zie uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10531.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.