Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiser ongegrond heeft mogen verklaren.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft asiel gevraagd om de volgende redenen. Zo’n twee weken na de machtsovername van de Taliban hoorde eiser, zijn moeder en zijn broertjes en zusjes op een nacht schoten. De volgende dag ging eiser boodschappen doen voor zijn moeder. Bij terugkomst bleek dat er een huiszoeking was geweest in het huis van eiser. Eiser hoorde van zijn moeder dat er drie mannen waren binnengevallen die alles kapot hadden gegooid. De mannen waren op zoek naar de vader van eiser en vroegen of er wapens in huis waren. Eisers vader was niet thuis. De mannen zeiden dat ze zouden terugkomen, en dat als eisers vader er dan niet zou zijn, zij dan de oudste zoon (eiser) zouden meenemen. Eiser en zijn moeder vermoeden dat de mannen van de Taliban waren en dat zij zochten naar de vader van eiser omdat hij bij het nationale leger werkte. De moeder van eiser heeft toen besloten dat eiser niet meer veilig was en naar zijn oom in [plaats] moest. Hier heeft hij drie á vier dagen verbleven voordat hij Afghanistan verliet. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser voor de Taliban.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen met de Taliban vanwege de werkzaamheden van vader.
6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. De problemen met de Taliban vanwege de werkzaamheden van de vader van eiser acht de minister niet geloofwaardig. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
Geloofwaardigheid van problemen met de Taliban vanwege werkzaamheden vader
7. Eiser voert allereerst aan dat de minister ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij geen documenten heeft ingediend. Eiser verkeert in bewijsnood. Zijn vader had namelijk thuis geen documenten inzake zijn dienst bij het nationale leger, omdat dit vanwege de algemene situatie in Afghanistan en de houding van de Taliban ten opzichte van overheidsfunctionarissen te risicovol is. Verder bestaat er geen bewijs van de huiszoeking, omdat deze zonder wettelijke grondslag is verricht. De minister stelt ook ten onrechte dat eiser geen pogingen heeft ondernomen om enige bewijsstukken te verkrijgen.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister in de beoordeling heeft mogen betrekken dat eiser geen documenten heeft ingediend ter onderbouwing van de gestelde werkzaamheden van zijn vader en dat hij eiser niet heeft hoeven volgen in zijn stelling dat hij in bewijsnood verkeert. De minister heeft in het bestreden besluit het standpunt mogen innemen dat de enkele stelling van eiser dat zijn vader geen documenten over zijn werkzaamheden thuis heeft bewaard gezien de situatie in Afghanistan, onvoldoende is voor het aannemen van bewijsnood omdat niet is gebleken dat eiser - bijvoorbeeld via achtergebleven familieleden - pogingen heeft ondernomen om alsnog documenten te verkrijgen. Op de zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij wel heeft gebeld met familieleden, maar dat het niet is gelukt om documenten te verkrijgen. De rechtbank volgt eiser hierin niet omdat deze stelling op geen
enkele manier is onderbouwd. Op de zitting heeft eiser ook gesteld dat hij wel een verklaring heeft kunnen krijgen, maar dat hij deze niet heeft ingebracht in de procedure omdat het een handgeschreven verklaring betreft zonder bijgaande kopie van het identiteitsbewijs van de opsteller van de verklaring. Nu eiser deze verklaring niet heeft ingebracht, kan deze ook niet worden meegenomen in de beoordeling. De stelling van eiser ten aanzien van het ontbreken van bewijs over de huiszoeking treft geen doel, omdat uit het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen niet blijkt dat de minister aan hem heeft tegengeworpen dat hij geen bewijsstukken heeft ingediend specifiek ten aanzien van de huiszoeking. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkzaamheden vader
9. Eiser voert verder aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat zijn verklaringen over de werkzaamheden van zijn vader voor het leger summier zijn. Eiser wist als kind al dat zijn vader bij het leger werkte, dat zijn vader soldaat is, dat hij geen hoge rang heeft, een wapen draagt en bij de landmacht werkt. Na de machtsovername is eisers vader niet meer thuis gekomen. De huiszoeking bevestigt dat zijn vader in gevaar is en ook eisers moeder en oom bevestigen dit. Gelet op eisers culturele afkomst en zijn leeftijd kan niet van hem worden verwacht om méér te verklaren over de werkzaamheden van zijn vader dan hij heeft gedaan.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister het standpunt heeft mogen innemen dat de verklaringen van eiser over de werkzaamheden van zijn vader summier zijn. De minister heeft de verklaring van eiser dat zijn vader als soldaat bij het nationale leger werkte, dat hij donkergroene kleding met een print droeg en dat hij eens in de vier of vijf maanden thuis kwam, onvoldoende mogen vinden. Eiser heeft niet kunnen verklaren welke functie en rang zijn vader had, wat voor werkzaamheden hij moest uitvoeren of in welke periode hij werkzaam was voor het leger. Anders dan eiser in beroep heeft gesteld, heeft hij niet verklaard dat zijn vader bij de landmacht heeft gewerkt, maar heeft hij juist verklaard niet te weten of zijn vader voor de landmacht of de luchtmacht heeft gewerkt.2 De stelling van eiser dat niet van hem mag worden verwacht dat hij meer zou kunnen verklaren over de werkzaamheden van zijn vader vanwege zijn culturele achtergrond, volgt de rechtbank niet, omdat deze stelling niet is onderbouwd. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat niet méér van hem mag worden verwacht gelet op zijn leeftijd ten tijde van zijn vertrek uit Afghanistan. De minister heeft in dat verband van belang mogen vinden dat, voor zover eiser ten tijde van zijn vertrek uit Afghanistan nog weinig wist over de werkzaamheden van zijn vader, van hem mocht worden verwacht hier alsnog navraag over te doen omdat het de kern van zijn asielrelaas betreft. Eiser stelt immers dat de Taliban op zoek was naar zijn vader vanwege de werkzaamheden van zijn vader. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij geen navraag heeft kunnen doen bij familie, omdat zijn familie hierin heel voorzichtig is uit angst dat de Taliban hen afluistert. Eiser heeft in dat verband verwezen naar pagina 44 van het algemeen ambtsbericht Afghanistan van juni 2023 (hierna: het ambtsbericht 2023). De rechtbank ziet dat in het ambtsbericht 2023 inderdaad staat vermeld dat de Taliban volgens verschillende bronnen aan monitoring doet door het afluisteren van telefoongesprekken met personen die vanuit het buitenland naar hun familieleden in Afghanistan bellen. In zoverre zou deze informatie een onderbouwing kunnen zijn van de gestelde vrees om navraag te doen. Toch kan deze informatie eiser niet helpen, omdat zijn stelling dat hij uit angst voor afluisteren geen navraag heeft durven of kunnen doen of dat
2 Verslag nader gehoor, pagina 15.
zijn familie vanwege deze angst geen antwoorden geeft, haaks staat op zijn andere stelling in het kader van bewijsnood, dat hij juist wel contact heeft gezocht met zijn familie om bewijsstukken te verkrijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert vervolgens aan dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat niet duidelijk is hoe laat en op welke dag de huiszoeking heeft plaatsgevonden. Eiser heeft hierover wel degelijk en voldoende duidelijk verklaard tijdens het nader gehoor.
12. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigde van de minister heeft deze tegenwerping ter zitting laten vallen. In zoverre slaagt de stelling van eiser. Dit maakt de uitkomst van het besluit echter volgens de gemachtigde van de minister niet anders, omdat dit niet de enige reden is op grond waarvan de gestelde huiszoeking ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank volgt de minister hierin. De minister heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat zijn verklaringen over de huiszoeking summier zijn. Eiser weet niet wie de drie bebaarde, gewapende mannen precies waren, hij weet niet hoe deze mannen wisten wie zijn vader was en ook de verklaring dat de mannen op zoek waren naar zijn vader omdat hij voor het leger werkte, berust slechts op de vermoedens van eiser en van zijn moeder. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet van enig concreet aanknopingspunt voor deze vermoedens. De beroepsgrond slaagt niet.
Nadere problemen / tweede huiszoeking
13. Eiser voert verder aan dat zijn verklaring, dat hij van zijn oom heeft gehoord dat het goed ging met zijn moeder, broertjes en zusjes, zag op hun gezondheidssituatie, maar dat deze verklaring geen betrekking heeft op hun veiligheid. De minister heeft deze verklaring daarom ten onrechte in zijn nadeel meegewogen. Ook voert eiser aan dat het niet klopt dat zijn moeder, broertjes en zusjes veilig zijn, omdat eiser zo’n 3 maanden voor het indienen van de zienswijze met zijn moeder heeft gesproken en zijn moeder heeft verteld dat de mensen van de Taliban nog een keer langs zijn geweest en dat zij hebben gevraagd naar eiser en zijn vader. Eiser heeft dit bij de zienswijze naar voren gebracht. Dat hij dit tijdens het nader gehoor niet naar voren heeft gebracht, is wegens nonchalance van zijn kant.
14. De rechtbank oordeelt dat de minister aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat zijn verklaring dat het goed ging met zijn moeder, broertjes en zusjes, en ook de omstandigheid dat zij nog op hetzelfde adres wonen, afbreuk doen aan de gestelde vrees voor de Taliban wegens de werkzaamheden van eisers vader. De minister heeft eiser niet hoeven volgen in zijn stelling dat zijn verklaring dat het goed ging met zijn familieleden slechts zag op hun gezondheid. Deze stelling van eiser komt bovendien niet overeen met zijn andere stelling ter zitting dat het een Afghaans cultureel aspect is om te zeggen dat het goed gaat, ook als dat niet zo is.
De minister heeft verder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij tijdens het nader gehoor meerdere malen duidelijk heeft verklaard dat hij niet heeft gevraagd of er nog een keer een huiszoeking is geweest en/of dat hij niet weet of de mannen nog eens terug zijn gekomen. De minister heeft mogen vinden dat deze verklaringen afbreuk doen aan de gestelde vrees.3 Deze verklaringen van eiser staan daarnaast weer haaks op zijn stelling in de zienswijze, die erop neerkomt dat hij ten tijde van het nader gehoor wél wist dat er een tweede huiszoeking had plaatsgevonden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stellingen in beroep en in de
3 Verslag nader gehoor, pagina 13.
zienswijze dat hij over de tweede huiszoeking ten tijde van het nader gehoor niet heeft verklaard uit nonchalance, omdat hij het door stress vergeten was en/of gelet op zijn leeftijd. Daarvoor is van belang dat tijdens het nader gehoor meerdere malen expliciet aan eiser is gevraagd of er nog een tweede huiszoeking is geweest en of de mannen nog teruggekomen zijn, dat eiser consequent heeft geantwoord dat hij dit niet weet, dat hij deze verklaringen niet heeft gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen en dat het de kern van zijn asielrelaas betreft. De beroepsgrond slaagt niet.
Verklaringen (gestelde) pleegvader
15. Ter zitting heeft de heer [A] zich voorgesteld als de pleegvader van eiser. Hij heeft inhoudelijke verklaringen gegeven, onder meer dat eiser pas ná het nader gehoor van zijn moeder heeft vernomen dat er een tweede huiszoeking is geweest. De rechtbank zal hier niet op ingaan, omdat de gemachtigde van eiser uitdrukkelijk heeft verzocht om deze verklaringen buiten beschouwing te laten.
Vooringenomenheid
16. Eiser voert aan dat hij heeft verzocht om een aanvullend gehoor en een verwijzing naar de verlengde procedure. De minister heeft geen reden om met haast op zijn aanvraag te beslissen en heeft vooringenomen gehandeld.
17. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft zijn stelling dat de minister vooringenomen heeft gehandeld en dat zijn aanvraag in de verlengde procedure had moeten worden behandeld op geen enkele wijze geconcretiseerd. De rechtbank ziet daarvoor ook geen aanknopingspunten in het dossier. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eiser voert tot slot aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM in verband met de door hem aangevoerde omstandigheden.
19. Uit rechtsoverweging 7 tot en met 14 blijkt dat de beroepsgronden van eiser ten aanzien van het standpunt van de minister dat het relevante element (2) ongeloofwaardig is, niet slagen. De minister mocht de gestelde problemen met de Taliban vanwege de werkzaamheden van zijn vader dus ongeloofwaardig vinden. Op de zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn beroepsgrond over artikel 3 van het EVRM aangevuld dat uit het ambtsbericht blijkt dat vermeende tegenstanders van de Taliban zoals leden van het leger en hun familieleden worden onderworpen aan detentie en machtsmisbruik. Aan beoordeling hiervan kan echter niet worden toegekomen, omdat de minister het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Een zwaarwegendheidsbeoordeling blijft daarom achterwege. De beroepsgrond slaagt niet.
Risico’s bij terugkeer vanuit Europa
20. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat er ontwikkelingen zijn geweest in de rechtspraak over de situatie voor uit Europa terugkerende asielzoekers in Afghanistan na de machtsovername door de Taliban.4 Hoewel eiser niet heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan risico loopt wegens zijn verblijf in het Westen, moet de rechtbank nationale procedureregels - zoals de regels over de omvang van het geding - buiten toepassing laten als onmiskenbaar een schending dreigt van artikel 3 van het EVRM.5 De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen over de betekenis van de ontwikkelingen in de rechtspraak voor het beroep van eiser. De rechtbank beoordeelt mede aan de hand daarvan of sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden die maken dat de nationale procedureregels over de omvang van het geding buiten toepassing moeten worden gelaten ter voorkoming van schending van artikel 3 van het EVRM.
21. In zijn schriftelijke reactie van 24 juni 2024 heeft de minister het standpunt ingenomen dat niet aannemelijk is dat uit Europa terugkerende asielzoekers in Afghanistan enkel vanwege dit verblijf in Europa een risico lopen op ernstige schade. Volgens de minister blijkt uit paragraaf 3.13 van het EUAA-guidance rapport over Afghanistan van januari 2023 (EUAA januari 2023) en uit pagina 148 van het ambtsbericht 2023 dat alleen Afghanen die eerder problemen hebben ondervonden of prominente personen mogelijk een risico lopen bij terugkeer. Verder blijkt volgens de minister uit het EUAA Country Focus rapport over Afghanistan van december 2023 (EUAA december 2023) dat de Taliban zich mild opstelt jegens terugkeerders naar Afghanistan en dat terugkeer mogelijk is.
22. De minister heeft in zijn schriftelijke reactie van 24 juni 2024 tot slot aangevoerd dat er in de periode 2023 en januari tot en met april 2024 in totaal 30 Afghanen met een verblijfsvergunning in Nederland zelfstandig zijn teruggekeerd naar Afghanistan en dat van enkele Afghanen kort na hun terugkeer bekend is geworden dat zij bij aankomst in Afghanistan niet zijn ondervraagd. Verder heeft de minister het standpunt ingenomen dat gelet op de grote aantallen terugkeerders vanuit Afghanistan omringende landen en de omstandigheid dat Afghanistan niet extreem afgesloten is van de buitenwereld, het in de rede had gelegen dat áls er op grote schaal problemen zouden worden ondervonden bij terugkeer, dit bekend zou zijn.
23. De rechtbank volgt de minister niet in zijn standpunt en overweegt daartoe als volgt. Op 28 februari 20246 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een soortgelijke zaak waarbij het beroep gegrond is verklaard. De minister heeft in die zaak eveneens een beroep gedaan op de algemene informatie, zoals weergegeven in rechtsoverweging 21 van deze uitspraak. De rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft samengevat als volgt geoordeeld. Uit de ambtsberichten van maart 2022 en juni 2023 valt af te leiden dat de minister over informatie beschikt dat uit het Westen terugkerende Afghanen
5 Arrest van het EHRM van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 (Bahaddar) en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664. in de negatieve belangstelling (kunnen) staan van de Taliban. Uit de ambtsberichten blijkt echter ook dat geen of onvoldoende informatie beschikbaar is over de positie in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban. Het is dus onduidelijk of en in hoeverre het verblijf in het Westen bij terugkeer tot daadwerkelijke problemen leidt met de Taliban en, zo ja, welke problemen dat zijn. De rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft geoordeeld dat de minister deze onduidelijkheid niet heeft weggenomen met verwijzing naar de door hem aangehaalde algemene informatie. Voor wat betreft de verwijzing van de minister naar de passage op pagina 148 van het ambtsbericht 2023 heeft de rechtbank, zittingsplaats Arnhem, overwogen dat deze niet los kan worden gezien van andere passages uit datzelfde ambtsbericht waaruit blijkt dat geen betrouwbare informatie beschikbaar is over de positie van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban. Voor wat betreft de verwijzing van de minister naar het rapport EUAA januari 2023 heeft de rechtbank, zittingsplaats Arnhem, overwogen dat daaraan niet de door de minister gewenste waarde kan worden toegekend nu dit rapport is betrokken in het ambtsbericht 2023, maar in dat ambtsbericht desondanks geconcludeerd is dat geen betrouwbare informatie beschikbaar is over de behandeling door de Taliban van personen die vrijwillig terugkeerden. Tot slot heeft de rechtbank voor wat betreft de verwijzing naar het rapport EUAA december 2023 overwogen dat niet duidelijk is of de in deze bron beschreven houding van de Taliban (ook) ziet op Afghanen die uit het Westen terugkeren, ook omdat specifiek gewezen wordt op terugkeer vanuit omringende (islamitische) landen, zoals Pakistan en Iran. De rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft de minister vervolgens opgedragen om nader onderzoek te doen naar de terugkeerrisico’s, bijvoorbeeld met behulp van UNHCR of door het laten opstellen van een aanvullend ambtsbericht.
24. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het beroep van eiser anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 februari 2024 is gedaan omdat zij de overwegingen in deze uitspraak en het oordeel begrijpelijk vindt en volgt. De verwijzing van de minister naar grote aantallen terugkeerders vanuit Afghanistan omringende landen kan hem niet helpen omdat de positie van deze terugkeerders niet zonder meer te vergelijken is met die van uit het Westen terugkerende asielzoekers. De stelling dat enkele Afghanen - die, anders dan eiser, over een verblijfsvergunning in Nederland beschikken - zelfstandig zijn teruggekeerd en bij aankomst niet zijn ondervraagd, is eveneens onvoldoende inzichtelijk en onderbouwd. Het voorgaande betekent dat de minister ook in de zaak van eiser nader onderzoek zal moeten verrichten naar de risico’s in Afghanistan voor de vanuit Europa terugkerende asielzoekers. Zonder dergelijk nader onderzoek kan de rechtbank niet deugdelijk beoordelen of zich in dit geval Bahaddar-omstandigheden voordoen.