ECLI:NL:RBDHA:2024:5841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.6120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Afghaanse vreemdeling met risico op vervolging door de Taliban

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 27 maart 2024, wordt het beroep van een Afghaanse vreemdeling beoordeeld die zijn asielaanvraag had ingediend na te zijn bedreigd door de Taliban. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek in de beoordeling van de geloofwaardigheid van de vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, die als juwelier werkte en sieraden maakte voor Amerikaanse militairen, vreesde voor zijn leven na de machtsovername door de Taliban. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht wat de risico's zijn voor Afghaanse vreemdelingen die uit Europa terugkeren naar Afghanistan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de staatssecretaris, waarbij zij oordeelt dat de vreemdeling niet voldoende is beschermd tegen de risico's van vervolging bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6120

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.B. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1989. Hij heeft op 20 september 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 13 februari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, S. Walli als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser was juwelier en maakte sinds 2010 ook kettingen en armbanden voor de Amerikanen op de legerbasis toen zij daar zaten. Hij maakte ook sieraden met kruizen. Eisers vriend [datum] had een winkel op de Amerikaanse basis en gaf hun bestellingen aan eiser door, die eiser voor hen maakte. Eiser maakte ook sieraden voor Afghaanse soldaten die voor de Amerikanen werkten (KPF). In 2018 en 2019 werd eiser telefonisch bedreigd en opgedragen om te stoppen met het maken van kruishangers en andere spullen die te maken hadden met de Amerikanen. Eiser is doorgegaan met het maken en verkopen van spullen. Toen de Taliban in 2021 aan de macht kwam, hadden ze amnestie verleend aan iedereen die voor het regime had gewerkt of samen had gewerkt met Amerikanen en buitenlanders, maar zij begonnen na een paar weken toch wraak te nemen. Een paar maanden later werd eisers vriend [datum] door de Taliban omgebracht. De broer van [datum] belde eiser en vertelde hem dat [datum] is vermoord wegens zijn werkzaamheden met eiser. Eiser werd geadviseerd te vertrekken. Eiser heeft toen zijn uitreis geregeld. De Taliban heeft eisers neef na zijn vertrek benaderd en gevraagd naar eiser. Daarnaast is het leven van eisers kinderen na de komst van de Taliban ook niet veilig. Eiser vreest bij terugkeer vermoord te worden door de Taliban.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
werkzaamheden als juwelier;
telefonische bedreigingen naar aanleiding van verkoop van juwelen aan Amerikaanse militairen en KPF-leden.
4.1.
Verweerder heeft alle drie de elementen geloofwaardig geacht.
Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft omdat de bedreigingen niet zijn te herleiden tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
4.2.
Verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstig schade omdat hij de vrees voor de Taliban wegens het maken van juwelen niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft namelijk van 2010 tot 2021 bestellingen kunnen opnemen van Amerikaanse militairen en KPF-militairen, zonder dat hij zijn werkzaamheden moest opgeven wegens problemen. Eiser is na beide telefonische bedreigingen doorgegaan met het maken van juwelen. Verder weet eiser niet zeker of [datum] is vermoord wegens zijn werkzaamheden en of hij eisers naam heeft genoemd. Als daadwerkelijk eisers naam zou zijn doorgegeven aan de Taliban, valt niet in te zien waarom de Taliban hem niet heeft opgezocht terwijl ze eisers locatie makkelijk konden achterhalen. Eiser en zijn familie hebben verder geen problemen ondervonden met de Taliban. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de Taliban 7 à 8 maanden geleden naar hem heeft gevraagd, nu hij daar niet gedetailleerd over kan verklaren. Verder is van belang dat de Amerikaanse militairen zich hebben teruggetrokken uit Afghanistan sinds de machtsovername van de Taliban. Eiser zal dus geen bestellingen meer krijgen van hen en dus ook geen problemen meer ondervinden met de Taliban vanwege zijn werkzaamheden. Eiser heeft verder legaal en gecontroleerd kunnen uitreizen, waardoor wordt verondersteld dat hij niet gezocht wordt door de Taliban.
Heeft verweerder eisers vrees aannemelijk moeten achten gelet op zijn relaas?
5. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij legaal heeft kunnen uitreizen uit Afghanistan. Volgens verweerder is het verder opmerkelijk dat eiser een paspoort heeft kunnen krijgen in december 2021, na de machtsovername van de Taliban. Eiser heeft echter toegelicht dat het paspoort is aangevraagd voordat [datum] werd opgepakt en vermoord, dus voordat eiser (opnieuw) in de negatieve belangstelling kwam te staan. Verweerder heeft eiser hierin kunnen volgen, maar blijft tegenwerpen dat het op zichzelf ook opmerkelijk is dat eiser legaal heeft kunnen uitreizen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het probleemloos uitreizen er niet op duidt dat de Taliban op zoek is naar eiser.
5.1.
Verweerder volgt eiser erin dat hij heeft gewerkt voor [datum] en dat [datum] is gedood door de Taliban. [1] Verweerder heeft hier echter over kunnen tegenwerpen dat niet is gebleken waarom eiser specifiek in de negatieve belangstelling zou staan van de Taliban. Daarbij komt ook dat eiser niet weet of [datum] is vermoord wegens zijn werkzaamheden, dit is slechts een vermoeden. Ook is niet zeker dat eisers naam is genoemd door [datum] , terwijl uit de verklaringen van eiser blijkt dat [datum] met vele andere ondernemers samenwerkte. Eiser heeft verder na de moord op [datum] en het gesprek met [datum] broer nog enkele maanden zonder problemen in Afghanistan kunnen blijven voordat hij in juli 2022 is vertrokken. Eiser heeft in die tijd geen persoonlijke problemen ondervonden met de Taliban. Dit maakt niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling van de Taliban zou staan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het onlogische tijdsverloop aan eiser heeft mogen tegenwerpen.
5.2.
De rechtbank volgt verweerders conclusie dat de overgelegde foto’s en verklaring van de mishandeling van eisers broer ook onvoldoende zijn om eisers vrees te onderbouwen. De achtergrond van de foto’s is namelijk niet toegelicht en daarom niet te verifiëren. Verder is het verband met eisers relaas niet duidelijk gemaakt. De verklaring dat eisers broer niet naar Afghanistan durft te gaan wegens eisers situatie is subjectief, omdat deze afkomstig is van de broer, die een aan eiser gerelateerd belang heeft. Het stoelt daarnaast op het vermoeden van eiser dat hij voor de Taliban te vrezen heeft. Om die reden kan er minder waarde gehecht worden aan deze stukken dan eiser had gewild.
5.3.
Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat zijn familie niet is bedreigd. Verweerder accepteert echter ook dat de Taliban navraag heeft gedaan naar eiser na zijn vertrek bij zijn neef. [2] Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiser onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over dit gesprek. Naar aanleiding daarvan heeft eiser terecht gesteld dat verweerder in het gehoor ook niet heeft doorgevraagd naar deze gebeurtenis. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder dit aspect ten onrechte heeft tegengeworpen. Dat navraag is gedaan naar eiser ondersteunt dat hij in de aandacht staat van de Taliban. Enerzijds aannemen dat de Taliban navraag naar eiser heeft gedaan na zijn vertrek en anderzijds niet volgen dat eiser van de Taliban heeft te vrezen, stemt zonder toelichting niet met elkaar overeen. Daarbij komt dat verweerder ook lijkt te accepteren dat de broer van [datum] heeft gezegd aan eiser dat hij beter kan vluchten. [3] Ook dat wijst op reële vrees voor de Taliban.
5.5
Omdat verweerder de navraag bij eisers neef ten onrechte heeft tegengeworpen en ook lijkt te accepteren dat eiser is gewaarschuwd door de broer van [datum] , zijn de overige tegenwerpingen niet voldoende voor verweerder om zich op het standpunt te stellen dat eiser zijn vrees voor de Taliban onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser een aantal maanden na de dood van [datum] zonder problemen heeft kunnen blijven en legaal is uitgereisd, kan andere oorzaken hebben dan dat eiser niet te vrezen heeft voor de Taliban. De rechtbank volgt eiser dus voor zover is gesteld dat niet is aangetoond dat het Afghaanse veiligheidssysteem zo is georganiseerd dat iedereen die in de negatieve aandacht van de Taliban staat direct wordt opgepakt en vervolgd, en niet legaal kan uitreizen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser met zijn relaas over zijn werkzaamheden niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] . Er is dus sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer uit Europa een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM?
6. De rechtbank stelt voorop dat er ten tijde van de procedure geen besluit- en vertrek moratorium gold voor Afghaanse vreemdelingen. Verder is niet gebleken van speciaal beleid ten aanzien van Afghanistan waarbij een bijzonder veiligheidsrisico is aangenomen voor het gehele land. Er is alleen gebleken dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is. Uit het landenbeleid voor Afghanistan blijkt dat mensenrechtenactivisten, journalisten en personen werkzaam in de media, niet-moslims en LHBTI-ers worden aangemerkt als risicogroep. Eiser valt niet onder een van deze uitzonderingscategorieën.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan mogelijk een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat onduidelijk is wat terugkeerders uit Europa te wachten staat.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat onduidelijk is wat de risico’s zijn van terugkeerders uit Europa naar Afghanistan. De rechtbank motiveert dat als volgt, en wijst er daarbij op dat deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in haar uitspraak van 28 februari 2024 eerder over dit onderwerp heeft geoordeeld. [5]
7.1.1
Het ambtsbericht van maart 2022 [6] bevat geen informatie over de situatie van uit Europa terugkerende Afghanen sinds de Taliban de macht hebben overgenomen. Eiser heeft verwezen naar het ambtsbericht van juni 2023 [7] , waaruit blijkt dat niet duidelijk is hoe de situatie is in Afghanistan na terugkeer vanuit Europa. [8] De rechtbank wijst verder op de passages die zien op de positie van de UNHCR [9] over terugkeer [10] , de terugkeer van prominente personen [11] , de status van terugkeerafspraken [12] en over de problemen met Taliban bij terugkeer (vanuit een Westers land) in zijn algemeenheid. [13]
7.1.2
Eiser heeft verder verwezen naar een rapport van EUAA [14] waaruit blijkt dat de Taliban mensen die Afghanistan hebben verlaten zien als verraders en zondaars. Echter blijkt hieruit niet wat de consequentie is bij terugkeer.
7.1.3
Uit deze informatie blijkt dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de positie van terugkerende Afghanen uit Europa na de machtsovername door de Taliban. Het is dus onduidelijk of zij vanwege hun verblijf in een Westers land met de Taliban problemen hebben gekregen of zullen krijgen. Het ontbreken van deze informatie rechtvaardigt niet de conclusie dat die problemen zich in Afghanistan na terugkeer niet zullen voordoen. Uit de beschikbare landeninformatie blijkt namelijk dat uit Europa terugkerende Afghanen in de negatieve aandacht (kunnen) staan van de Taliban. Die aandacht bestond al voor de machtsovername in 2021. [15]
7.2.
De rechtbank ziet zich voor de vervolgvraag gesteld voor wiens rekening de onduidelijkheid van de situatie van uit het Westen terugkerende asielzoekers komt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.1
Het is in de eerste plaats aan een vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Anderzijds rust op verweerder een motiveringsplicht en samenwerkingsplicht, waaruit voortvloeit dat verweerder gehouden kan zijn om in een voorkomend geval nader onderzoek te verrichten naar de situatie in een land van herkomst.
7.2.2.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 december 2021 [16] kan deze verplichting tot nader onderzoek gelden in een situatie dat sprake is van een gebrek aan duidelijke informatie rondom omstandigheden die van belang zijn om het terugkeerrisico van een vreemdeling te duiden. Dit kan voorkomen als de vreemdeling met de door hem overgelegde bronnen dusdanige twijfel gezaaid heeft over het standpunt van verweerder over de situatie in het land van herkomst, dat het gelet op de samenwerkingsplicht aan verweerder is om deze twijfel weg te nemen.
7.2.3.
Een soortgelijke situatie doet zich hier ook voor. Uit de ambtsberichten valt namelijk af te leiden dat verweerder over informatie beschikt dat uit het Westen terugkerende Afghanen in de negatieve belangstelling kunnen komen te staan van de Taliban. Verweerder beschikt echter over onvoldoende informatie over de mate waarin dat bij terugkeer tot daadwerkelijke problemen leidt met de Taliban en, zo ja, welke problemen dat zijn.
7.2.4.
Wegens die onduidelijkheid kan verweerder zich, gelet op de hiervoor vermelde rechtspraak van de Afdeling, niet zonder nader onderzoek op het standpunt stellen dat eiser, als uit Europa terugkerende Afghaan, bij terugkeer geen risico zal lopen op ernstige schade en daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Het ligt op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar deze terugkeerrisico’s. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat verweerder veel beter in staat is om landeninformatie te verkrijgen dan een vreemdeling.
7.3
Het voorgaande betekent dat verweerder ter zitting ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar het ambtsbericht van juni 2023 en het standpunt dat eiser zijn risico onvoldoende heeft geconcretiseerd. Het beroep is daarom gegrond.
Conclusie en gevolgen
8. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [17] Dit betekent dat het besluit een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat partijen ter zitting hebben gezegd geen bestuurlijke lus te willen en de rechtbank vindt dat in dit geval met die wens rekening moet worden gehouden.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 februari 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voornemen pagina 3, besluit pagina 2 en de ter zitting gegeven toelichting.
2.Besluit pagina 3.
3.Voornemen pagina 3.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van maart 2022 met betrekking tot Afghanistan.
7.Algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van juni 2023 met betrekking tot Afghanistan.
8.Pagina 148.
9.United Nations High Commissioner for Refugees.
10.Pagina 69.
11.Pagina 16-17 en 143.
12.Pagina 143.
13.Pagina’s 147-149.
14.European Union Agency for Asylum, Afghanistan – Country Focus, December 2023, pagina 97.
15.Zie het Ambtsbericht van maart 2022, pagina’s 112 en 183.
17.Algemene wet bestuursrecht.