ECLI:NL:RBDHA:2024:16114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 23 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, maar heeft zich afgemeld voor de zitting op 6 augustus 2024, waar de gemachtigde van de minister aanwezig was.
De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser, die stelt dat de minister onvoldoende op zijn persoonlijke omstandigheden is ingegaan en dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Belgische opvangsituatie. Eiser verwijst naar recente rapporten die wijzen op een verslechtering van de opvangomstandigheden in België, waar asielzoekers in tenten of op straat leven. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de verklaringen van eiser en dat het besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.
De rechtbank concludeert dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in de asiel- en opvangprocedure die een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.