ECLI:NL:RBDHA:2024:10384
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- C.I.H. Kerstens-Fockens
- J.R. Froma
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het licht van de opvangsituatie in België
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser betoogt dat de detentie- en leefomstandigheden in België in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest, en dat verweerder ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast zonder nader onderzoek te doen naar de opvangsituatie in België.
De rechtbank constateert dat de situatie in België voor asielzoekers, met name voor alleenstaande, niet-kwetsbare mannen, zorgwekkend is. De rechtbank wijst op de toenemende wachtlijsten voor opvang en de gebrekkige toegang tot noodopvang, wat leidt tot ernstige gezondheidsproblemen voor de betrokkenen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht door niet voldoende onderzoek te doen naar de situatie in België en het bestreden besluit onvoldoende te motiveren. Hierdoor is het beroep van eiser gegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen wegens gebrek aan connexiteit. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.