ECLI:NL:RBDHA:2024:16040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
24/7396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag en de rol van alcoholproblematiek bij defensiemedewerker

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een defensiemedewerker behandeld. De verzoeker, een sergeant bij defensie, is ontslagen wegens wangedrag, specifiek het gebruik van cocaïne. De voorzieningenrechter oordeelt dat de werkgever, de staatssecretaris van Defensie, in beginsel het ontslag heeft kunnen verlenen op basis van de positieve speekseltest voor cocaïne. Echter, de voorzieningenrechter wijst op de noodzaak van aanvullend onderzoek naar de evenredigheid van het ontslag, gezien de alcoholproblematiek van de verzoeker, die al jaren bekend is bij de werkgever. De verzoeker heeft meerdere keren om hulp gevraagd, maar er is onvoldoende adequaat gereageerd door de werkgever. De voorzieningenrechter concludeert dat het ontslagbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Dit betekent dat het ontslag wordt opgeschort tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De werkgever moet ook het griffierecht en proceskosten vergoeden aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7396

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.J. Sterk),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.J.N.R. van den Ende en A.J. Folwaij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 5 september 2024.
1.1.
Met het bestreden besluit van 5 september 2024 heeft verweerder verzoeker ontslagen vanwege wangedrag. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat dit verzoek over?
2. Verzoeker heeft sinds 12 oktober 2009 een aanstelling bij defensie. Verzoeker, sergeant, is sinds 1 juli 2024 aangesteld bij de Manoeuvreschool te Oirschot als instructeur van de VTO MOT. De commandant van de Manoeuvreschool is door de Koninklijke Marechaussee geïnformeerd over het feit dat verzoeker op 5 juli 2024 is aangehouden en dat hij verdacht wordt van een strafbaar feit. Verzoeker is aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol. Er is een adem- en een speekseltest afgenomen bij verzoeker, hij heeft positief getest op cocaïne. De bloedtest heeft hij tot twee keer toe geweigerd.
Op 5 september 2024 heeft verweerder mondeling aan verzoeker bekendgemaakt dat hij wordt ontslagen wegens wanggedrag, de ontslagdatum is vastgesteld op 1 oktober 2024. Het schriftelijke besluit is op 20 september 2024 aan verzoeker toegezonden.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker geeft aan dat hij op de bewuste avond een wilde nacht heeft gehad. Er vond die avond een reünie van de eenheid waarmee hij in Curaçao heeft gediend plaats. Die avond is verzoeker al vroeg begonnen met drinken. Hij heeft al geruime tijd een alcoholprobleem waardoor dit uit de hand is gelopen. Hij heeft verder dan ook geen of nauwelijks herinneringen aan de avond. Verzoeker is blijkbaar op enig moment dronken achter het stuur gestapt en is aangehouden. Vervolgens is er bij hem een speekseltest afgenomen en de uitslag was positief voor cocaïne. Hij heeft kennelijk, dit kan hij zich niet herinneren, een bloedtest geweigerd. Er zijn geen getuigen, verzoeker herinnert zich helemaal niks van de avond en weet niet of hij cocaïne heeft gebruikt. Alleen op basis van de speekseltest kan volgens hem echter niet worden geconcludeerd dat hij het drugsbeleid heeft overtreden, daarvoor is een dergelijke test onvoldoende nauwkeurig. Maar zelfs als de testuitslag als bewijs wordt geaccepteerd, zijn er tal van andere scenario’s denkbaar die kunnen verklaren hoe de cocaïne in zijn lichaam terecht is gekomen die maken dat hij niet zonder meer onder het drugsbeleid valt. Hij kan per ongeluk uit een verkeerd glas hebben gedronken, hij kan hebben gezoend met iemand die cocaïne heeft gebruikt of het kan een uit de hand gelopen practical joke zijn geweest waarbij iemand expres iets door het drankje van verzoeker heeft gemixt.
3.1.
Verder merkt verzoeker op dat verweerder niet heeft voldaan aan de zorgplicht. Verzoeker worstelt namelijk al jaren met alcoholproblematiek, verweerder is hier ook mee bekend. Verzoeker heeft meerdere keren interne hulp gezocht bij onder andere het BMW (bedrijfsmaatschappelijk werk) en de MGGZ (militaire geestelijke gezondheidszorg) waarop ontoereikend is gereageerd. Het BMW heeft een signaalfunctie naar het lijnmanagement. Het BMW heeft echter nooit naar het lijnmanagement gesignaleerd dat het vanuit het oogpunt van personeelszorg verstandig kan zijn om verzoeker op een rustigere functie te plaatsen zodat hij de kans krijgt om aan zijn problematiek te werken. De MGGZ is voorts nooit een behandeling gericht op de alcoholverslaving gestart terwijl dit bij collega’s van verzoeker wel is gebeurd. Gelet op deze nalatigheid van verweerder is het in ieder geval onevenredig om het vermeende wangedrag volledig op verzoeker af te schuiven door hem per 1 oktober 2024 te ontslaan. Als laatste merkt verzoeker op dat, als het wangedrag toch zou worden vastgesteld, niet vast staat dat hij uit vrije wil heeft gehandeld. Verzoeker heeft een ernstige alcoholverslaving. Mogelijk moet deze verslaving worden toegeschreven aan een, zodanig niet door de verslaving veroorzaakt, psychisch defect waardoor hij niet meer in staat is zijn wil over zijn drinkgedrag in vrijheid te bepalen. [1]
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Volgens de wet kan aan een militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst, voor zover dat gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstinvulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt. [2]
4.1.
In het ambtenarentuchtrecht gelden niet de zeer strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Wel is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokkene de hem verweten gedragingen heeft begaan. Bovendien dient het wangedrag aan hem toe te rekenen zijn en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gestelde wangedrag. [3]
4.2.
Verweerder voert een zero tolerance beleid met betrekking tot (hard)drugs. Dat zeer stringente beleid is neergelegd in de Aanwijzing A/925 van 28 maart 2007, waarmee het beleid zoals eerder verwoord in de brief van de staatssecretaris van 16 april 1997 is neergelegd om harmonisering van de uitvoeringspraktijk ten goede te komen. In dat beleid staat dat het gebruik of aanwezig hebben van drugs, om welke reden dan ook, door militairen niet wordt getolereerd. Als hoofdregel geldt dan ook dat de militair die zich op enigerlei wijze inlaat met harddrugs, voor ontslag wordt voorgedragen.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat verzoeker zich heeft ingelaten met harddrugs. Uit de speekseltest blijkt duidelijk dat verzoeker positief heeft getest op cocaïne. Verzoeker heeft de bloedtest geweigerd. Niet in geschil is dat verzoeker bekend is met het beleid en zelf ook vindt dat hij de bewuste avond te ver is gegaan en hier de verantwoordelijkheid voor draagt. Conform zijn beleid heeft verweerder daarom in beginsel ontslag kunnen verlenen aan verzoeker vanwege wangedrag.
4.4.
In dit specifieke geval komt de voorzieningenrechter echter tot de conclusie dat, gelet op de evenredigheid, in bezwaar nog aanvullend onderzoek nodig is voordat kan worden geconcludeerd dat verweerder ook in dit geval van deze bevoegdheid gebruik mocht maken. Niet in geschil is dat het incident van 5 juli 2024 sterk samenhangt met de alcoholproblematiek waar verzoeker al jaren mee worstelt. In de afgelopen jaren zijn er meerdere incidenten gerelateerd aan alcoholgebruik geweest waar verweerder van op de hoogte was. Verzoeker is zich bewust van zijn verslaving en heeft al meerdere keren om hulp gevraagd bij zowel het BMW, de MGGZ als extern bij Happy Sober. Dit echter zonder blijvend effect. De voorzieningenrechter onderkent dat verzoeker grotendeels zelf verantwoordelijk is voor zijn behandeltraject. Dit neemt echter niet weg dat er ook een zekere mate van verantwoordelijkheid ligt bij verweerder om adequaat te reageren op een hulpvraag. Zeker als mogelijk ook aan het werk gerelateerde spanning/werkdruk een rol speelt. Op zitting is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het besluit niet heeft gekeken naar het medisch dossier van verzoeker. Hierdoor is er op dit moment geen inzicht in de wijze waarop is omgegaan met de herhaalde hulpvraag van verzoeker. Verweerder kon op zitting hierover ook geen verdere toelichting geven. Bij gebrek aan deze informatie is niet na te gaan of verweerder in dit verband voldoende adequaat heeft gehandeld. Dit is evenwel nodig om te kunnen beoordelen of het ontslag gelet op alle relevante omstandigheden een evenredige maatregel is. Daarnaast is evenmin zonder meer vast te stellen of bij verzoeker in het kader van zijn alcoholproblematiek al dan niet moet worden uitgegaan van een verminderde toerekenbaarheid van het hem verweten gedrag. Ook deze informatie kan gevolgen hebben voor de door verweerder te maken afweging.
4.5.
Hoewel de voorzieningenrechter de consequente houding en handelwijze van verweerder jegens drugs binnen zijn organisatie en het gevaar van een glijdende schaal bij een meer inschikkelijke opstelling begrijpt en onderschrijft, is hij van oordeel dat verweerder in het specifieke geval van verzoeker meer onderzoek had moeten doen naar de bovengenoemde aspecten alvorens een ingrijpend besluit als het onderhavige te nemen. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat het ontslagbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Daarmee heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen, ook al zou de uitkomst ook met de ontbrekende informatie kunnen zijn dat ontslag wegens wangedrag een rechtmatige uitkomst is. Vanwege deze gebreken en de verstrekkende gevolgen die het verleende ontslag met zich brengt komt de voorzieningenrechter tot een toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat het bestreden besluit waarmee aan verzoeker ontslag is verleend wordt opgeschort tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
6. Verweerder moet het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem terugbetalen. Ook moet hij de door verzoeker gemaakte proceskosten vergoeden. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen die kosten neer op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT2637 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:CRVB:2011:BT2637).
2.Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
3.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB, van 15 september 2011, (ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) en de uitspraak van de CRvB, van 3 december 2020, (ECLI:NL:CRVB:2020:3053).