ECLI:NL:RBDHA:2024:15853
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
Op 30 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.W.C. van Geet, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres had haar aanvraag op 27 juni 2023 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 diende de minister binnen 90 dagen te beslissen. De minister had de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, waardoor de deadline op 25 december 2023 viel. Aangezien er geen besluit was genomen, heeft eiseres de minister op 29 maart 2024 in gebreke gesteld en op 15 april 2024 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep tijdig was ingediend en kennelijk gegrond was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op vrijstelling van griffierecht, gezien haar financiële situatie. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat de minister binnen een termijn van acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen aan eiseres moet betalen, en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.