ECLI:NL:RBDHA:2024:15831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Soedanese asielzoeker en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding na wraking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Soedanese asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ohrtmann, waarin hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 21 augustus 2024 is staande gehouden in een internationale trein en niet in het bezit was van geldige documenten. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig in Nederland was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, gezien de toepassing van de Dublinverordening en het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft ook het verzoek tot wraking dat tijdens de zitting was ingediend, afgewezen. De zitting is voortgezet op 25 september 2024, waarbij de rechtbank oordeelde dat de termijn voor het voortzetten van het onderzoek niet was overschreden. Eiser heeft verder betoogd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden dit niet toelieten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en voldoende gemotiveerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32936

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.J Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 een aanvang gemaakt met het horen van eiser op de zitting. Omdat op de zitting een verzoek tot wraking is ingediend, is het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij beslissing van 11 september 2024 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. [2]
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 25 september 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1990.
2. Eiser voert allereerst aan dat de zaak zo snel mogelijk na de uitspraak van de wrakingskamer op zitting had moeten worden gepland. Nu dit niet is gebeurd, is de bewaring onrechtmatig.
3. De gemachtigde wordt hierin niet gevolgd. De rechtbank heeft voldaan aan haar verplichting om de vreemdeling spoedig ter zitting te horen, zoals bedoeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw. Vooropgesteld moet worden dat de vreemdeling een recht heeft op een spoedige beslissing op zijn beroep tegen de bewaring. Om een spoedige beslissing te kunnen waarborgen is het noodzakelijk dat het wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk wordt afgedaan. In dit geval is er op 28 augustus 2024 een verzoek tot wraking ingediend. De rechtbank heeft tevens op 28 augustus 2024 ook een aanvang gemaakt met het horen van eiser. Bij beslissing van 11 september 2024 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. Vervolgens is het onderzoek ter zitting op 25 september 2024 voortgezet. Hierbij is van belang dat en dat de gewraakte rechter de zitting van 25 september 2024 moest voorzitten. Vervanging van de gewraakte rechter zou immers feitelijk neerkomen op diens berusting in de wraking. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 5 april 2024. [4]
De rechtbank heeft daarmee op de viertiende dag na de uitspraak van de wrakingskamer het onderzoek ter zitting voortgezet. Hiermee heeft de rechtbank de termijn van veertien dagen, zoals bedoeld in artikel 94, vierde lid, van de Vw, niet overschreden.
Grondslag maatregel van bewaring
4. Eiser voert verder aan dat hij zich onmiddellijk bij zijn aankomst heeft gemeld bij de KMar. [5] Daarnaast meent eiser dat hij rechtmatig in Nederland was, omdat hij een asielaanvraag had ingediend. Verweerder werpt ten onrechte aan eiser tegen dat hij niet meewerkt aan zijn overdracht, terwijl op dat moment nog geen sprake was van overdracht of een claim. Dat eiser heeft gezegd dat hij niet terug wil naar Frankrijk, betekent niet dat hij niet zal meewerken aan zijn overdracht. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022. [6]
5. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van staandehouding van 21 augustus 2024 blijkt dat eiser op die dag om 8:20 uur tijdens de controle in het kader van het Mobiele Toezicht is staandegehouden in de gemeente Breda in de internationale trein van Brussel naar Amsterdam, zodat daarvan uit moet worden gegaan. Eiser was niet in het bezit van een geldig document als genoemd in artikel 4.21 van het Vb en had zich niet eerder gemeld. Aangenomen moet worden dat eiser op dat moment redelijkerwijs in de gelegenheid was geweest om zich bij de autoriteiten te melden. Zo blijkt uit het proces-verbaal dat eiser geen actieve handeling heeft verricht om zicht te melden bij de KMar om een asielaanvraag in te dienen of de intentie had om dat te doen.
6. De Afdeling heeft geoordeeld dat, zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor de toepassing van de Dublinverordening, de vrijheidsbenemende maatregel daarop gebaseerd moet zijn. [7] Bovendien heeft de Afdeling geoordeeld dat het bij samenloop van de artikelen 59a en 59b van de Vw bepalend is of de Dublinverordening van toepassing is. [8] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van de inbewaringstelling concrete aanknopingspunten bestonden dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening viel. Uit de Eurodac-resultaten van 21 augustus 2024 blijkt dat op eiser de Dublinverordening van toepassing is, nu eiser in Frankrijk en Duitsland asiel heeft aangevraagd. De beroepsgronden slagen niet.
Maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [9] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
En als lichte gronden [10] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser voert aan dat hij een asielzoeker is. Van hem kan dan ook niet worden verwacht dat hij de autoriteiten van zijn land van herkomst gaat benaderen om aan documenten te komen. Ten aanzien van de lichte gronden 4c en 4d voert eiser aan dat deze gronden ten onrechte zijn opgenomen in het Vb. Er kan immers niet worden geconcludeerd dat een vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken als hij niet staat ingeschreven. Een vreemdeling die wel staat ingeschreven kan namelijk net zo makkelijk verdwijnen als een vreemdeling die niet staat ingeschreven. Ten aanzien van de lichte grond 4d stelt eiser zich op het standpunt dat vreemdelingen geen geld nodig hebben om Nederland te verlaten omdat er organisaties zijn die de reis bekostigen. Verder voert eiser aan dat in de maatregel van bewaring bij de motivering van de lichte grond 4a geen gronden zijn aangekruist. Ook hierom is het bestreden besluit niet behoorlijk gemotiveerd.
9. Niet in geschil is dat de zware grond 3a feitelijk juist is daar eiser zonder de vereiste documenten Nederland is binnengekomen. Daarbij is van belang dat, zoals ook overwogen in rechtsoverweging vijf, eiser tijdens de controle in het kader van het Mobiele Toezicht in een trein niet in het bezit was van een geldig document. Daarnaast heeft eiser geen identiteitsdocumenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en niet is gebleken dat eiser aantoonbare inspanningen heeft verricht om dergelijke documenten te verkrijgen, zodat ook de zware grond 3d feitelijk juist is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de overige gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgronden tegen de lichte gronden behoeven dan ook geen bespreking.
Lichter middel
10. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, mede gelet op het feit dat eiser altijd heeft meegewerkt aan zijn overdracht in Duitsland en Frankrijk. In Nederland heeft eiser zich ook altijd overal gemeld. Er bestaat dan ook geen enkele indicatie dat eiser niet zal meewerken aan zijn overdracht.
11. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De omstandigheid dat eiser in het verleden heeft meegewerkt aan zijn overdracht, betekent nog niet dat hij zich niet aan toezicht zal onttrekken als er een lichter middel wordt toegepast. Eisers asielverzoeken zijn immers in verschillende Europese landen afgewezen, waarna hij is doorgereisd naar Nederland om vervolgens hier asiel aan te vragen. Hieruit blijkt juist dat eiser zich in het verleden vaker aan het toezicht heeft onttrokken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toets [11]
12. Ook ambtshalve toetsing leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaaknummer: C102/42 603 7/HA RK 24-166.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Koninklijke Marechaussee.
7.Uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2122.
8.Uitspraak van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:919.
9.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
10.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
11.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.