ECLI:NL:RBDHA:2024:15762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen. Eiseres voerde aan dat de opvangsituatie in Polen onveilig is en dat haar kwetsbaarheid niet voldoende is erkend. De rechtbank concludeert echter dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de minister niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank wijst erop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft bevestigd dat de minister dit beginsel ten aanzien van Polen mag hanteren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier, en is openbaar gemaakt op 2 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen:
[minderjarig kind 1]
[minderjarig kind 2]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag, mede namens haar minderjarige kinderen, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.33133), op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
Mag er ten opzichte van Polen worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiseres voert aan dat er ten opzichte van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing hiervan wijst zij erop dat er te weinig opvangplaatsen beschikbaar zijn in Polen. Dit is extra relevant in het geval van eiseres, omdat zij een alleenstaande moeder van twee minderjarige kinderen is. De grote instroom in Polen zorgt er mede voor dat eiseres en haar kinderen in een gevaarlijke positie worden gebracht bij uitzetting naar Polen. Bovendien heeft de minister de kwetsbaarheid van eiseres en haar kinderen niet voldoende erkend en onvoldoende betrokken bij de besluitvorming.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Polen overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Polen. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de minister om te motiveren dat en waarom hij toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [2]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de minister ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Allereerst heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 4 september 2024 nog bevestigd dat de minister ten aanzien van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Daarbij is door de Afdeling onder meer de opvangsituatie van Dublinclaimanten in Polen betrokken en heeft de Afdeling overwogen dat niet blijkt dat Dublinclaimanten het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. Eiseres heeft niet met objectieve informatie onderbouwd welke omstandigheden ervoor zorgen dat dit in haar geval niet zo is.
Daarnaast is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij bijzonder kwetsbaar is en dat daarom in haar geval niet mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] Ook hierin is eiseres niet geslaagd. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij vanwege individuele omstandigheden bijzonder kwetsbaar is, dan wel behoort tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep. De enkele stelling dat eiseres een alleenstaande jonge vrouw is met minderjarige kinderen, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van kwetsbaarheid. In het geval eiseres meent dat haar rechten niet gewaarborgd worden, stelt de minister zich terecht op het standpunt dat zij de mogelijkheid heeft tot klagen bij de Poolse autoriteiten. Er is niet gebleken dat deze mogelijkheid voor haar niet bestaat of bij voorbaat kansloos is.
Had de minister de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Zij wijst daarbij op de omstandigheid dat zij als alleenstaande jonge vrouw met twee minderjarige kinderen in Polen in een onveilige situatie terechtkomt.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [5] De omstandigheden in de opvang waar eiseres naar verwijst zijn al betrokken bij de beoordeling of de minister nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, ro. 4 – 4.1.
3.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
5.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.