ECLI:NL:RBDHA:2024:15720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
23/4727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over persoonsgebonden budget (pgb) voor ondersteuning op grond van de Wmo

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de hoogte van het aan eiseres toegekende persoonsgebonden budget (pgb) voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023. Eiseres, die lijdt aan diverse gezondheidsproblemen, vindt het toegekende pgb van 8 uren per week te laag en stelt dat zij haar zorgverlener hiermee niet kan betalen. Na overleg met eiseres heeft het college besloten om de eerder verleende maatwerkvoorziening, die was gebaseerd op 21 uren, voort te zetten. De rechtbank oordeelt dat het college met het verhoogde pgb voldoende tegemoetkomt aan de zorgbehoefte van eiseres, maar vernietigt het bestreden besluit van 4 mei 2023 omdat dit niet volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van eiseres. De rechtbank kent eiseres een maatwerkvoorziening toe voor 21 uren ondersteuning per week tegen het informele tarief voor de genoemde periode. Tevens wordt een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: A. Bogaards).

Inleiding en samenvatting oordeel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van het college over de hoogte van het aan eiseres toegekende pgb (persoonsgebonden budget) voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) over de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023. Eiseres vindt het toegekende pgb, gebaseerd op 8 uren, veel te laag. Zij stelt dat zij daarmee haar zorgverlener bij lange na niet kan uitbetalen voor de zorg die zij nodig heeft.
Het college is - na overleg met eiseres - bij nader inzien bereid gebleken om de eerder verleende maatwerkvoorziening, die was gebaseerd op een pgb voor 21 uren tegen het informele tarief, ook over de in geding zijnde periode voort te zetten. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres met het aldus verhoogde pgb voldoende wordt gecompenseerd. Wel betekent dit dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit van 4 mei 2023, zoals nader aangepast bij besluit van 4 april 2024, dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet vervolgens zelf in de zaak door aan eiseres voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023 een maatwerkvoorziening toe te kennen voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren, in de vorm van een pgb dat is gebaseerd op 21 uren ondersteuning per week volgens het informele tarief.

Zitting en schorsing onderzoek

Het beroep is behandeld op de zitting van 15 april 2024. Eiseres en de gemachtigde van het college waren hierbij aanwezig. Naar aanleiding van wat tijdens de zitting is besproken heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en is eiseres in de gelegenheid gesteld om nader te verduidelijken op welke momenten en bij welke dagelijkse activiteiten zij precies begeleiding en ondersteuning nodig heeft, zo mogelijk uitgedrukt in tijdseenheden per week. Aan de hand van het door eiseres opgestelde overzicht hebben vervolgens gesprekken plaatsgevonden bij de gemeente Den Haag waarin eiseres haar ondersteuningsbehoefte nader heeft toegelicht. Bij brief van 16 juli 2024 heeft verweerder het verslag van de gesprekken toegezonden. In deze brief heeft verweerder aangegeven bereid te zijn om de eerdere gegeven indicatie die was gebaseerd op 21 uren per week ook over de in geding zijnde periode voort te zetten. Verder ziet verweerder bij nader inzien af van een stapsgewijze afbouw van de indicatie naar 8 uren per week.
Eiseres heeft op 8 augustus 2024 een schriftelijke reactie gegeven op de brief van het college van 16 juli 2024.
De rechtbank heeft vervolgens, onder verwijzing naar artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) partijen gewezen op het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Desgevraagd heeft geen van de partijen binnen de daarvoor gestelde termijn aangegeven dat zij van dit recht gebruik wensten te maken. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

De feiten

1. Eiseres is een alleenstaande vrouw, geboren in 1969. In 2016 heeft ze hersenletsel opgelopen door een fietsongeluk. Eiseres heeft daardoor cognitieve problemen en epilepsie. Daarnaast is er sprake van een Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) en heeft ze gewrichtsklachten. Eiseres werkte destijds als jurist en communicatie adviseur bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
2. In juni 2017 heeft eiseres zich gemeld bij het college om ondersteuning te vragen op grond van de Wmo. Het college heeft aan eiseres een maatwerkvoorziening toegekend voor ondersteuning op het gebied van sociaal persoonlijk functioneren en omgaan met zelfzorg en gezondheid in de vorm van een pgb. Daarbij is uitgegaan van de zorgintensiteit ‘intensief’. Eiseres ontving daarnaast een extra budget omdat zij op basis van het advies van de GGD recht had op 21 uren per week maal € 20,-, zijnde destijds het maximale uurtarief voor een informele zorgaanbieder. De toegekende maatwerkvoorziening is vervolgens een aantal malen verlengd.
3. Bij besluiten van 17 februari 2021 heeft het college de maatwerkvoorziening, inclusief het extra pgb, verlengd voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021, en voor de periode van 1 april 2021 tot en met 31 december 2021. Het toegekende pgb was € 323,26 plus € 618,09 per maand. Bij vier afzonderlijke besluiten van 29 april 2021 heeft het college nogmaals herhaald dat eiseres dezelfde maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb krijgt voor de periodes van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 en van 1 april 2021 tot en met 31 december 2021.
4. Op 7 september 2021 heeft eiseres een nieuwe Wmo-melding gedaan met het oog op een nieuwe aanvraag. Op 17 november 2021 is de ondersteuningsbehoefte besproken. In het opgestelde advies (Mijn Plan) stond dat begeleiding in de vorm van een pgb niet toereikend is gebleken om de hulpvraag van eiseres op te lossen. Bovendien is hierin vermeld dat de administratie niet goed wordt gevoerd. Daarom is Zorg in Natura (ZIN) geadviseerd. Vervolgens heeft verweerder bij primair besluit van 18 januari 2022 de Wmo-aanvraag van eiseres afgewezen. Naar aanleiding van het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar heeft het college na heroverweging bij besluit van 4 mei 2023 alsnog een pgb toegekend voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023. Dit pgb bedroeg voor 2022 € 407,14 per maand en voor 2023 € 423,91 per maand.
5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 mei 2023. Hangende het beroep bij de rechtbank heeft het college op 4 april 2024 een gecorrigeerde beslissing op het bezwaar genomen. Daarbij heeft het college rekening gehouden met de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , waaruit volgt dat duidelijk moet zijn op hoeveel naar tijdseenheden bepaalde ondersteuning (in uren) iemand recht heeft.
Het nieuwe besluit houdt in dat eiseres met terugwerkende kracht voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023 recht heeft op 8 uur individuele begeleiding per week voor ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren, in de vorm van een pgb waarbij wordt uitgegaan van het informele tarief. De eerdere indicatie (die was gebaseerd op 21 uren) wordt daarbij in stappen verlaagd, op de volgende wijze:
- 1 januari 2022 – 1 april 2022; 21 uur per week; pgb 21 x € 25,06 = € 526,26 per week;
- 1 april 2022 – 1 juli 2022: 16 uur per week; pgb 16 x € 25,06 = € 400,96 per week;
- 1 juli 2022 – 1 oktober 2022: 11 uur per week; pgb 11 x € 25,06 = € 275,66 per week;
- 1 oktober 2022 – 1 januari 2023: 8 uur per week; pgb 8 x € 25,06 = € 200,48 per week;
- 1 januari 2023 – 1 juli 2023: 8 uur per week; pgb 8 x € 26,05 = € 208,40 per week.
6. Het college heeft bij het bepalen van de benodigde maatwerkvoorziening gebruik gemaakt van het Normenkader van Bureau HHM/ Factum advies van augustus 2022 (hierna: Normenkader HHM) en het daarbij behorende stappenplan. Bij de vaststelling van het benodigde aantal uren is in verband met de complexe problematiek van eiseres aansluiting gezocht bij het hoogste profiel (IBO 4). Rekening houdend met de eerdere indicatie die was gebaseerd op 21 uren wordt het budget in stappen verlaagd zoals hierboven aangegeven.

Standpunt van partijen

7. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit (zoals gecorrigeerd) verenigen. Zij voerde in het beroepschrift aan dat zij in aanmerking wil blijven komen voor ondersteuning met de intensiteit ‘intensief’. Verder is eiseres van mening dat het toegekende pgb (zoals door het college aangepast) nog steeds niet toereikend is om haar zorgverlener uit te betalen. In werkelijkheid besteedt de zorgverlener minimaal drie tot zes uur per etmaal meer tijd aan het verlenen van de benodigde zorg. Eiseres heeft veel schulden gemaakt om haar zorgverlener te kunnen blijven betalen gedurende de lange periode waarin het bezwaar in behandeling was.
8. Het college stelt zich (kort samengevat) op het standpunt dat het herziene bestreden besluit van 4 april 2024 resulteert in een budget dat uiteindelijk (na afloop van de afbouwperiode) nog altijd hoger is dan het geldende maximum budget van € 652,05 per maand (informeel tarief). Wat betreft de discrepantie tussen het aantal uren dat is vastgesteld met toepassing van het Normenkader HHM en de behoefte aan ondersteuning die eiseres in haar beroepschrift beschrijft, merkt het college dat rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiseres in staat is gebleken om op relevante momenten hulp in te roepen. Ook met de beperkte sociale contacten van eiseres is rekening gehouden, aldus het college.

Oordeel rechtbank

9. Voor een weergave van de wettelijke voorschriften die bij de beoordeling van deze zaak van belang zijn, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
10. De rechtbank overweegt allereerst dat het besluit van 4 april 2024 een wijzigingsbesluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, en dat dit besluit niet (geheel) tegemoetkomt aan de bezwaren van eiseres. Op grond van genoemde wetsbepaling heeft het beroep mede betrekking op dit besluit. Niet gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het oorspronkelijke besluit op bezwaar van 4 mei 2023. Daarom zal de rechtbank het beroep van eiseres in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Procesbelang
11. Het (herziene) besluit van 4 april 2024 ziet op een afgesloten periode in het verleden, te weten de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
11.1.
Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. [2]
11.2.
Eiseres heeft gesteld dat zij schulden heeft gemaakt om haar zorgverlener te kunnen blijven betalen, en dat de door de zorgverlener in werkelijkheid gegeven begeleiding bij lange na niet is gedekt door het toegekende pgb. Het college heeft in het verweerschrift niet betwist dat eiseres procesbelang heeft, en dat haar belang is gelegen in de toekenning van een aanvullend budget zodat daarmee de extra ingekochte uren (deels) kunnen worden gedekt. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor extra ondersteuning, dan wel dat zij nog financiële verplichtingen heeft jegens haar zorgverlener. Daarom heeft zij (nog altijd) belang bij een inhoudelijk oordeel over het (herziene) bestreden besluit. De rechtbank acht daarom in dit beroep procesbelang aanwezig.
Inhoudelijk
12. Het betoog van eiseres heeft uitsluitend betrekking op de toegekende urenomvang van de ondersteuning. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023. Voor de periode vanaf 1 juli 2023 heeft het college opnieuw een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren toegekend. De rechtbank benadrukt dat het besluit daarover buiten de reikwijdte van deze procedure valt.
13. In het correctiebesluit van 4 juli 2024 heeft het college alsnog beoordeeld op hoeveel uren ondersteuning eiseres in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023 aanspraak kan maken. Daarbij heeft het college eerst de medische en sociale problematiek van eiseres beschreven, en vervolgens de hulpvraag vastgesteld. Dit is gedaan door per leefgebied in kaart te brengen in hoeverre de problematiek van invloed is op de zelfredzaamheid en participatie van eiseres. Vervolgens heeft het college uitvoerig de problemen van eiseres bij haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie besproken en toegelicht waarom eiseres (alleen) ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren nodig heeft. Hierop is de vaststelling van de aard en omvang van de (bruto) benodigde ondersteuning gevolgd. Het college heeft voor het bepalen van de omvang van de ondersteuning aangesloten bij het Normenkader HHM. Bij het vaststellen van het indicatieprofiel heeft het college overwogen dat het profiel “Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 3 (IBO 3)” het meest op de situatie van eiseres van toepassing leek, waarbij het gaat om matige tot zware problematiek en waarbij de begeleiding primair is gericht op ontwikkeling. De daadwerkelijk door eiseres benodigde ondersteuning valt volgens het college echter buiten deze bandbreedte, omdat de problematiek van eiseres complex is. Daarom is bij de vaststelling van het benodigde aantal uren aansluiting gezocht bij het hoogste profiel (IBO 4). Dit resulteert in 8 uren ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren per week. Daarop heeft het college de maatwerkvoorziening gebaseerd, waarbij het aanvankelijk toegekende (hogere) budget stapsgewijs wordt afgebouwd zoals in overweging 5. aangegeven.
14. Uit het beroepschrift en het verhandelde ter zitting bleek dat er nog altijd een aanzienlijke discrepantie zit tussen (1) het aantal uren dat is vastgesteld op basis van het Normenkader HHM, (2) de oorspronkelijk toegekende indicatie die (omgerekend) was gebaseerd op 21 uren en (3) de ondersteuningsbehoefte die eiseres in beroep beschrijft. Gelet hierop heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst, ten einde eiseres in de gelegenheid te stellen om een gedetailleerd overzicht op te stellen van dagelijkse activiteiten waarbij eiseres meent ondersteuning van haar zorgverlener nodig te hebben, uitgedrukt in tijdseenheden per activiteit. Naar aanleiding van het desgevraagd door eiseres opgestelde overzicht van 13 mei 2024, waarin eiseres het benodigde aantal uren begeleiding becijfert op 47,5 uren per week, en de reactie hierop van het college van 5 juni 2024, heeft een nader overleg plaatsgevonden tussen eiseres en (de gemachtigde van) het college. Bij brief van
16 juli 2024 heeft het college zijn standpunt over het benodigde aantal uren nader bepaald. Hierbij heeft het college het volgende overwogen:
a. Inname medicatie: hiervoor kan eiseres een beroep doen op de Zorgverzekeringswet, die ook de mogelijkheid biedt om een pgb aan te vragen;
b. Administratie: hiervoor acht het college 15 minuten per dag, gedurende 5 dagen per week toereikend, dus totaal 1 uur en 15 minuten per week; daarbij is meegenomen dat het om ondersteuning bij het voeren van de administratie gaat en niet om het geheel overnemen ervan;
c. Agendabeheer en structuur aanbrengen in dagprogramma: het college gaat thans uit van 2 uren ondersteuning per dag voor het maken van de planning per dagdeel, inclusief het bieden van hulp aan eiseres om zich aan de planning en de afspraken te houden. Verder wordt 60 minuten toegekend voor het maken van de weekindeling.
d. Noodzakelijke telefoongesprekken: het college gaat uit van 15 minuten per dag, en 1 uur en 45 minuten per week. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres in staat moet worden geacht om de gesprekken zelf te voeren. Het gaat om aansturing, en niet om volledige overname van de gesprekken door de begeleider.
e. Opbouw sociale contacten: het gaat hierbij om begeleiding en ondersteuning bij het onderhouden van het sociale netwerk van eisers. Hiervoor acht het college 15 minuten per dag (1 uur en 45 minuten per week) toereikend.
f. Begeleiding naar en bij afspraken: het vervoer naar afspraken en terug valt niet onder ‘begeleiding’. Hiervoor bestaan aparte vervoersvoorzieningen. De aanwezigheid dan wel ondersteuning door de zorgverlener van eiseres bij de behandelafspraken bij GGZ Rivierduinen wordt door het college niet gezien als (actieve) ondersteuning van eiseres. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van de zorgverlener tijdens het bezoek aan de golfclub.
g. Opruimen van het huis en overzicht scheppen: nu eiseres wekelijks een afspraak heeft met haar casemanager voor het ordenen van haar woning is volgens het college geen aparte begeleiding door de zorgverlener nodig.
15. Op grond van het bovenstaande komt het college bij nader inzien tot een urenindicatie van 19 uur en 45 minuten per week. Aangezien het oorspronkelijke pgb voor de periode vanaf 1 januari 2022 was gebaseerd op 21 uren, terwijl niet is gebleken dat de situatie van eiseres sedertdien in belangrijke mate is verbeterd, acht het college het bij nader inzien aangewezen om de indicatie van 21 uren met het bijbehorende pgb voor de hier in geding zijnde periode (1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023) voort te zetten. Daarbij ziet het college, na te hebben kennisgenomen van de toelichting van eiseres en naar aanleiding van het daarover gevoerde gesprek, bij nader inzien af van de stapsgewijze afbouw van de indicatie in deze periode naar 8 uren per week.
16. De rechtbank stelt voorop dat het college navolgbaar en controleerbaar het stappenplan heeft doorlopen zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. [3] Tevens is de rechtbank van oordeel dat het Normenkader HHM kan worden gehanteerd als uitgangspunt voor het bepalen van het benodigde aantal uren individuele begeleiding. Dit normenkader is gebaseerd op een uitvoerige beschrijving van de problematiek en de met het oog hierop benodigde ondersteuning. Daarmee voldoet het aan de eisen van zorgvuldigheid.
Afgezien hiervan is het college als resultaat van het gevoerde overleg inmiddels in voor eiseres gunstige zin afgeweken van dit normenkader door voor de in geding zijnde periode (alsnog) een maatwerkvoorziening toe te kennen die is gebaseerd op een veel groter aantal uren. Dusdoende is het college naar het oordeel van de rechtbank in ruime mate aan eiseres tegemoetgekomen en beschikt eiseres over een pgb voor begeleiding dat naar objectieve maatstaven toereikend moet worden geacht ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die eiseres ondervindt, opdat zij zo lang mogelijk in haar eigen leefomgeving kan blijven. Het college heeft in de brief van 16 juli 2024, opgesteld naar aanleiding van het na de zitting gevoerde overleg, de behoefte aan begeleiding bij de diverse dagelijkse activiteiten inzichtelijk beschreven. Daarbij is ook duidelijk gemaakt hoeveel tijd daarvoor in redelijkheid kan worden berekend. Ook heeft het college voldoende gemotiveerd op welke onderdelen niet kan worden meegegaan met de berekening die eiseres heeft gemaakt. De rechtbank ziet geen ruimte voor het oordeel dat het college voor de in geding zijnde periode niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij persoonlijk en sociaal functioneren in de vorm van een pgb waarbij het toegekende budget is gebaseerd op 21 uren per week tegen het informele tarief.
Schadevergoeding
17. Eiseres heeft verzocht om het college te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft eiseres gesteld dat zij geld heeft moeten lenen, circa € 50.000,-, om haar zorgverlener te kunnen blijven betalen voor de zorg die zij stelt nodig te hebben gehad in de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023. De rechtbank stelt voorop dat eiseres de gestelde schade niet verder heeft onderbouwd. Zo is geen bewijs overgelegd van betaalde rente over één of meerdere geldleningen. Met het pgb zoals dat voor de in geding zijnde periode (alsnog) wordt toegekend kan eiseres haar zorgverlener (alsnog) voor 21 uren per week uitbetalen. Op een nog hoger pgb kan eiseres gelet op de overwegingen 13. tot en met 16. van deze uitspraak geen aanspraak maken. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding in zoverre afgewezen.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
18. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ruim zestig weken heeft moeten wachten op een beslissing op bezwaar. De rechtbank vat dat op als een verzoek om immateriële schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
18.1.
In een zaak als deze is een bestuursrechtelijke procedure niet binnen een redelijke termijn afgerond als er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het maken van bezwaar en het doen van uitspraak in beroep. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het college een half jaar de tijd heeft om op het bezwaar te beslissen en de rechtbank anderhalf jaar heeft om op een beroep te beslissen. Voor de overschrijding van de redelijke termijn moet per half jaar een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding worden toegekend, waarbij een periode van minder dan een half jaar geacht moet worden ook een periode van een half jaar te bedragen. Ten aanzien van het bepalen van het volledige tijdsverloop kan in bijzondere omstandigheden een bepaalde periode buiten beschouwing worden gelaten. Voor deze zaak betekent het bovenstaande het volgende.
18.2.
Vanaf de ontvangst door het college van het bezwaarschrift van eiseres van 20 februari 2022, tot de datum van deze uitspraak, 10 oktober 2024, heeft de procedure (naar boven afgerond) twee jaar en acht maanden geduurd.
18.3.
Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door het college, naar boven afgerond, een jaar en 4 maanden geduurd. De beroepsfase heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 23 juni 2023 (afgerond naar boven) eveneens een jaar en vier maanden geduurd.
18.4.
Dit betekent dat de redelijke termijn alleen in de bezwaarfase is overschreden. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van eiseres geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is in de procedure als geheel met acht maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. Het bedrag komt voor rekening van het college, omdat de overschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

19. Aangezien, zoals uit overweging 15. volgt, het college het aanvankelijk ingenomen standpunt zoals weergegeven in het (gecorrigeerde) besluit van 4 april 2024 niet langer handhaaft, zal de rechtbank het beroep daartegen gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Verder zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan eiseres voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023 alsnog een maatwerkvoorziening krijgt voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren in de vorm van een pgb gebaseerd op 21 uren per week tegen het informele tarief. De rechtbank gaat er van uit dat het college zal bevorderen dat de hieruit voortvloeiende nabetalingen door de Sociale Verzekeringsbank worden afgewikkeld.
20. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Wel dient het college het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 mei 2023 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het correctiebesluit van 4 april 2024 gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 april 2024;
- bepaalt dat aan eiseres voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023 een maatwerkvoorziening wordt toegekend voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren gebaseerd op 21 uren ondersteuning per week in de vorm van een persoonsgebonden budget gebaseerd op het informele tarief;
- wijst het verzoek om vergoeding van materiële schade af;
- veroordeelt het college tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres van € 1.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wettelijke bepalingen

Wet maatschappelijke ondersteuning
Artikel 2.1.3
1. De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
2 In de verordening wordt in ieder geval bepaald:
a. op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
b. op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;
c. welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;
d. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;
e. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
3 In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:
a.in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;
b.vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;c.worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;
d.deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
e.onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;
f.worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.
4 In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 2.3.5
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
b. van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
2 Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3 Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4 Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
5 De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
c. jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,
d. onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,
e. betaalde werkzaamheden,
f. scholing die de cliënt volgt of kan volgen,g.ondersteuning ingevolge de Participatiewet,
h. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.
6 Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
7 Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, van de Wet langdurige zorg.
8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.
9 De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1196.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.