ECLI:NL:RBDHA:2024:15550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
SGR 24/2130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag wegens wangedrag van een beroepsmilitair in het kader van zero tolerance drugsbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen zijn ontslag wegens wangedrag beoordeeld. Eiser, een beroepsmilitair, werd op 25 mei 2021 aangesteld bij het Commando Landstrijdkrachten. Tijdens een evenement werd hij betrapt met een zakje amfetamine, wat leidde tot zijn aanhouding op 28 januari 2023. Na een disciplinair onderzoek, waarin onder andere verklaringen van de Koninklijke Marechaussee en een hoorzitting zijn betrokken, besloot de staatssecretaris van Defensie op 5 juli 2023 tot ontslag van eiser wegens wangedrag buiten diensttijd. Eiser betwistte het ontslag en stelde dat hij de drugs had afgenomen van een vriend om te voorkomen dat deze de concertzaal binnengesmokkeld zouden worden. De rechtbank oordeelt dat het ontslag terecht is, omdat eiser niet met een geloofwaardige verklaring kwam voor zijn handelen en het gedrag schadelijk was voor het aanzien van zijn ambt. De rechtbank concludeert dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld en het zero tolerance beleid ten aanzien van harddrugs redelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.H. ten Wolde),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. Z.E.M. van der Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ontslag wegens wangedrag.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 januari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 25 mei 2021 aangesteld als beroepsmilitair bij het Commando Landstrijdkrachten.
3. Bij een evenement heeft een beveiliger bij eiser een zakje met amfetamine aangetroffen. Op 28 januari 2023 is eiser aangehouden op verdenking van het bezit van harddrugs. Eiser is vervolgens verhoord door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee (KMar). Aan deze ambtenaren heeft hij een verklaring afgelegd.
4. Op 16 maart 2023 is eiser gehoord door zijn commandant, die hem vervolgens bij besluit van 18 april 2023 heeft geschorst.
5. Ten behoeve van het disciplinair onderzoek zijn bij het Openbaar Ministerie gegevens uit het strafrechtelijk procesdossier ingewonnen.
6. De commandant van eiser heeft de schorsing op 16 april 2023 beëindigd en zijn voornemen kenbaar gemaakt om eiser voor te dragen voor een negatief ambtsbericht.
7. De KMar heeft op 5 juni 2023 informatie verstrekt over de door eiser afgelegde verklaring na zijn aanhouding.
8. Luitenant-kolonel [naam] heeft eiser op 5 juni 2023 in kennis gesteld van het voornemen om een rechtspositionele maatregel te treffen. Eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting van een onderzoeks- en adviescommissie.
9. Op 6 juni 2023 heeft het Openbaar Ministerie nadere informatie verstrekt.
10. Op 27 juni 2023 is eiser in aanwezigheid van zijn gemachtigde gehoord door de commissie.
11. Bij besluit van 5 juli 2023 heeft verweerder besloten eiser te ontslaan wegens wangedrag buiten diensttijd. Daarbij heeft verweerder het advies van de commissie opgevolgd. Op dezelfde ontslaggrond maar met een aangepaste motivering, heeft verweerder het ontslag bij het bestreden besluit in stand gelaten.
Wat stelt eiser in beroep?
12. Eiser heeft zich niet schuldig gemaakt aan wangedrag. Onderweg naar het evenement heeft hij een zakje met harddrugs van een vriend afgenomen om te voorkomen dat het de concertzaal zou worden binnengesmokkeld. Eiser wilde zich op verantwoorde wijze van de drugs ontdoen en heeft het zakje bij aankomst op de evenementenlocatie aan de beveiliging getoond, waarna hij het wegwierp in een vuilniscontainer. Deze toedracht is bevestigd door de vriend van wie hij het zakje had afgenomen en komt overeen met de verklaring van een collega-militair met wie hij ook op stap was.
13. Verweerder heeft de feiten niet zorgvuldig onderzocht en niet met alle relevante feiten rekening gehouden. De verklaring van de vriend is niet meegewogen. Ook is ten onrechte aan eiser tegengeworpen, dat hij tijdens de hoorzittingen iets anders zou hebben verklaard dan aan de ambtenaren van KMar. Eisers verklaringen zijn niet tegenstrijdig en voor zover ze van elkaar afwijken, heeft dat met de vraagstelling van KMar te maken. Daarbij geeft de handelwijze van verweerder geen blijk van fair play; na opheffing van de schorsing is een telefonisch verzoek om informatie gedaan bij het Openbaar Ministerie, terwijl aan eiser al de indruk was gegeven dat de zaak was afgedaan.
14. Bij eiser is de verwachting gewekt dat geen ontslag zou volgen en dat de zaak tot een eind was gebracht. Dat die verwachting niet is waargemaakt is strijdig met het vertrouwensbeginsel. In de opheffing van de schorsing ligt besloten dat het onderzoek naar het vermeende wangedrag was geëindigd; anders zou de schorsing zijn voortgezet. Eisers commandant heeft zich laten adviseren door juristen die ook op de hoorzittingen aanwezig waren en zijn beslissing mag aan verweerder worden tegengeworpen. Van eiser mag niet worden gevergd dat hij zelf onderzoek doet naar de bevoegdheid van zijn commandant.
15. Omdat eiser goede bedoelingen had en het binnensmokkelen van drugs wilde voorkomen, is het ontslag bovendien onevenredig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Wangedrag
16. Aan een militair kan ontslag worden verleend vanwege wangedrag buiten de dienst, voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor de dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt. [1] Volgens vaste rechtspraak is hiervoor vereist dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan [2] ; deze rechtspraak is ook van toepassing op wangedrag. [3]
17. Vast staat, dat eiser bij aankomst op de evenementenlocatie een zakje harddrugs bij zich droeg. De verklaring van eiser tijdens het disciplinair onderzoek komt erop neer, dat hij dit zakje van zijn vriend had afgepakt met de intentie het af te geven aan de beveiligers. Deze verklaring mist geloofwaardigheid. Aan de verbalisanten van KMar heeft eiser dat namelijk niet gezegd. Tegen KMar heeft eiser verklaard dat hij de drugs wilde wegdoen omdat hij besefte dat het zijn baan zou kunnen kosten. Pas tijdens de verhoren in het disciplinair onderzoek heeft eiser de rechtvaardiging gegeven voor zijn bezit van de harddrugs. Deze afwijking kan niet goed worden verklaard uit de vraagstelling door KMar. Het had namelijk nadrukkelijk in de rede gelegen dat eiser dit cruciale aspect direct na zijn aanhouding aan KMar zou hebben gemeld; het belang voor de strafbaarheid van zijn handelen is evident en het onvermeld laten daarvan is onbegrijpelijk.
Daarbij komt, dat eisers verklaring over de vondst van de drugs uitdrukkelijk wordt weersproken door de betreffende beveiliger. De beveiliger heeft ondubbelzinnig en nauwkeurig beschreven, dat zij heeft gezien dat eiser een zakje wit poeder probeerde te verstoppen en dat hij het na zijn betrapping weggooide. Deze beveiliger heeft geen belang bij haar verklaring. Aan de verklaring van de beveiliger heeft verweerder terecht meer geloof gehecht dan de verklaring van eiser. Er is ook geen aanwijzing dat deze verklaring op verzoek van verweerder is opgesteld om nader bewijs voor het ontslagbesluit te vergaren, zoals eiser lijkt te suggereren.
De verklaring van de beveiliger wordt evenmin ontkracht door de collega-militair, die in een verhoor heeft verklaard dat eiser pas is gefouilleerd nadat hij het zakje had weggegooid. Weliswaar is door de beveiliger verklaard dat zij tijdens haar werkzaamheden ontdekte dat eiser het zakje probeerde te verstoppen, maar hiermee heeft zij niet gezegd dat dit pas tijdens of na het fouilleren is waargenomen. De verklaring van de beveiliger moet logischerwijs zo worden geduid, dat zij eiser in elk geval heeft gefouilleerd na de ontdekking dat hij een zakje probeerde te verstoppen en dat weggooide. Haar verklaring wijkt dus niet wezenlijk af van de verklaring van eisers collega.
18. Verweerder hoefde de verklaring van de vriend van eiser verder niet uitdrukkelijk te benoemen. Die verklaring heeft ook weinig geloofwaardigheid, omdat die ruim na het incident is opgemaakt door een persoon in de nabijheid van eiser. Verweerder heeft aan die verklaring kennelijk geen waarde gehecht en wordt daar door de rechtbank in gevolgd.
19. Eiser is dus betrapt met harddrugs zonder dat hij daarvoor een geloofwaardige verklaring heeft gegeven. Verweerder heeft dit mogen kwalificeren als schadelijk voor het aanzien van het ambt en de dienstvervulling.
Vertrouwensbeginsel
20. Onder omstandigheden is een bestuursorgaan op grond van het vertrouwensbeginsel verplicht een bepaald besluit te nemen of achterwege te laten. Dat doet zich voor als expliciete, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan. [4]
21. In het besluit tot opheffing van de schorsing is vermeld, dat de commandant van eiser hem zou voordragen voor een negatief ambtsbericht. Uit deze mededeling volgt logischerwijs, dat de bevoegdheid daarover te beslissen niet bij de commandant was gelegen. Dit brengt mee, dat het voor eiser duidelijk was dat daarover nog een besluit moest worden genomen door een andere ambtenaar. Aangezien eiser van professionele rechtsbijstand was voorzien, mag worden aangenomen dat daarover geen twijfel heeft bestaan. In het besluit is dus geen mededeling gedaan waaraan eiser het vertrouwen mocht ontlenen dat de zaak definitief was afgedaan en dat een eventueel ontslag van de baan was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Zorgvuldigheid / fair play
22. Dat eisers hoop op een ambtsbericht vergeefs bleek, is niet te wijten aan onbehoorlijk handelen van verweerder. Het was helder dat nog een besluit over rechtspositionele maatregelen moest worden genomen. Verweerder heeft vervolgens voortvarend gehandeld, door in de brief van 5 juni 2023 goed te verstaan te geven, dat nog met ontslag rekening moest worden gehouden.
23. Verder is niet gebleken dat de nadere informatie van het Openbaar Ministerie op onbehoorlijke wijze is ingewonnen. Verweerder is op basis van zorgvuldig onderzoek tot zijn feitelijke en juridische vaststellingen gekomen.
Evenredigheid
24. Verweerder voert een zero tolerance beleid ten aanzien van harddrugs. Dit behelst, dat een militair die zich inlaat met harddrugs moet worden voorgedagen voor ontslag. Gezien het belang dat is gemoeid met een integere krijgsmacht en het vertrouwen dat verweerder daarin moet kunnen stellen, is het redelijk dat hoge eisen gelden voor het gedrag van beroepsmilitairen. Het beleid is dus redelijk. [5] Dit belang weegt ook zwaarder dan het persoonlijk belang van eiser bij behoud van zijn werk en loopbaan bij verweerder. Verder is in het voorgaande gebleken dat eiser niet met voldoende verantwoordelijkheidsbesef heeft gehandeld. Het ontslag is dus proportioneel.

Conclusie en gevolgen

25. Verweerder is op zorgvuldige wijze en met een goede motivering gekomen tot de vaststelling van wangedrag. Het ontslag is dus terecht gegeven en het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l van het AMAR.
2.Centrale Raad van Beroep, 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
3.Centrale Raad van Beroep, 3 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3053.
4.Vergelijk: Afdeling Bestuursrechtspraak 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4057.
5.Zie ook: Centrale Raad van Beroep, 20 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:736.