ECLI:NL:RBDHA:2024:15548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
SGR 22/4553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-uitkering na ontdekking van Duits pensioen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 september 2024, staat de intrekking en terugvordering van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) centraal. Eiser, die een AIO ontving, had bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een aanvraag ingediend voor een Duits pensioen, maar dit was niet meegenomen bij de toekenning van de AIO. De SVB heeft op 25 maart 2022 de AIO met terugwerkende kracht ingetrokken en de betaalde bedragen teruggevorderd, omdat eiser niet had gemeld dat hij een Duits pensioen ontving. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de SVB handhaafde haar besluit, met uitzondering van een gedeeltelijke herroeping van de intrekking en terugvordering over een bepaalde periode. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de SVB, maar de rechtbank oordeelt dat de intrekking en terugvordering rechtmatig zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser in de maanden waarin hij AIO ontving, een hoger Duits pensioen had, waardoor hij geen recht had op AIO. De rechtbank concludeert dat de SVB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet volledig af te zien van de intrekking en terugvordering, ondanks de gemaakte fout van de SVB bij de toekenning van de AIO. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2022 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 15 april 2024 ongegrond, waardoor de intrekking en terugvordering in stand blijven. De SVB moet het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van een aan eiser verleende aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO).
1.2.
Bij besluit van 25 maart 2022 heeft de SVB de aan eiser verleende AIO per
1 mei 2012 ingetrokken en heeft de SVB de over de periode mei 2012 tot en met
januari 2022 aan eiser betaalde AIO teruggevorderd.
1.3.
Eiser heeft bij de SVB bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 maart 2022. Bij besluit van 23 juni 2022 heeft de SVB op dat bezwaar besloten. Daarbij heeft de SVB de intrekking en terugvordering over de periode mei 2012 tot en met mei 2015 herroepen en voor het overige gehandhaafd.
1.4.
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juni 2022.
1.5.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft de SVB schriftelijk vragen gesteld, waarop de SVB schriftelijk heeft gereageerd. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op de vragen en op de reactie van de SVB.
1.7.
Bij besluit van 15 april 2024 heeft de SVB het besluit van 23 juni 2022 vervangen en opnieuw besloten op het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2022. Daarbij heeft de SVB de intrekking en terugvordering over de periode mei 2012 tot en met maart 2018 herroepen en voor het overige gehandhaafd.
1.8.
Eiser heeft schriftelijk gereageerd op het besluit van 15 april 2024.
1.9.
Nadat partijen niet binnen de daartoe gestelde termijn hebben verklaard dat zij op een zitting gehoord willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek op 28 augustus 2024 gesloten.

Beoordeling van het beroep

Achtergrond van de besluiten op bezwaar
2.1.
Op 1 november 2011 heeft eiser bij de SVB een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Uit de aanvraag bleek dat eiser in verband met een werkverleden in Duitsland mogelijk recht had op een Duits pensioen. Op
20 januari 2012 heeft de SVB een aanvraag om een Duits pensioen bevorderd. Op
1 maart 2012 heeft de Deutsche Rentenversicherung Bund aan eiser met ingang van
1 mei 2012 een pensioen van maandelijks € 93,29 toegekend. Op 21 maart 2012 heeft de SVB aan eiser met ingang van 22 april 2012 een AOW-pensioen toegekend. De SVB heeft daarbij niet het maximale AOW-pensioen voor een alleenstaande toegekend, maar een korting van 12% toegepast, omdat eiser zes jaar niet verzekerd was voor de AOW.
2.2.
Op 11 april 2012 heeft eiser bij de SVB een AIO aangevraagd. Op 3 mei 2012 heeft de SVB aan eiser met ingang van 22 april 2012 een AIO toegekend. De AIO is daarbij vastgesteld op € 5,41 over april 2012 en op maandelijks € 85,54 vanaf 1 mei 2012. Bij de toekenning van de AIO heeft de SVB geen rekening gehouden met het Duitse pensioen. De SVB heeft de toekenning gebaseerd op gegevens die zij heeft opgevraagd bij de gemeente Gouda, waarvan eiser een bijstandsuitkering ontving. In de door de gemeente Gouda verstrekte gegevens werd geen melding gemaakt van het Duitse pensioen, want dat was ten tijde van de bijstandsuitkering nog niet ingegaan.
2.3.
Op 26 mei 2021 heeft de Belastingdienst aan de SVB gemeld dat eiser in 2018 buitenlands inkomen ontving. Naar aanleiding daarvan heeft de SVB eiser bij brieven van
9 juni 2021, 8 juli 2021, 20 augustus 2021, 19 november 2021 en 23 december 2021 om informatie gevraagd. Bij besluit van 14 januari 2022 heeft de SVB de betaling van de AIO met ingang van 11 januari 2022 opgeschort, omdat eiser niet alle gevraagde gegevens zou hebben verstrekt. Daarbij is geen rekening gehouden met het feit dat de SVB op
11 januari 2022 nog stukken van eiser had ontvangen. Toen die stukken in het digitale dossier werden verwerkt, was het besluit van 14 januari 2022 al opgemaakt.
2.4.
Op grond van het na de melding van de Belastingdienst ingestelde onderzoek heeft de SVB vastgesteld dat het door eiser maandelijks ontvangen Duitse pensioenbedrag hoger was dan het maandelijkse AIO-bedrag, zodat hij geen recht had op een AIO. Daarom heeft de SVB bij het besluit van 25 maart 2022 de AIO met terugwerkende kracht ingetrokken en de betaalde AIO teruggevorderd. Dit betekende dat eiser € 10.439,86 moest terugbetalen.
2.5.
Bij het besluit van 23 juni 2022 is de SVB bij haar standpunt gebleven dat eiser door het Duitse pensioen geen recht had op een AIO. Vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval heeft de SVB echter bij nader inzien een volledige intrekking van de AIO met terugwerkende kracht onevenredig geacht. De SVB heeft immers een fout gemaakt, aangezien zij in het kader van de AOW-aanvraag weliswaar op de hoogte was van het Duitse pensioen, maar dat pensioen bij de toekenning van de AIO over het hoofd heeft gezien. De SVB vindt echter dat eiser ook een fout heeft gemaakt en dat er daarom geen reden is om volledig af te zien van intrekking en terugvordering. Eiser had uit de berekening van de AIO kunnen afleiden dat geen rekening was gehouden met het Duitse pensioen. Daarnaast is eiser de op hem rustende inlichtingenplicht niet nagekomen, aangezien hij bij de SVB geen melding heeft gemaakt van de aanpassingen van het Duitse pensioen die jaarlijks per 1 juli hebben plaatsgevonden. Als eiser dat wel had gedaan, dan was de SVB er eerder achter gekomen dat eiser een Duits pensioen ontving, aldus het besluit van
23 juni 2022. De SVB gaat er niet van uit dat eiser bewust heeft gefraudeerd. De SVB vindt dat haar fout moet leiden tot een matiging van het terug te betalen bedrag met 25%. De SVB heeft dat bereikt door de intrekking en terugvordering tot en met mei 2015 te herroepen. Het resterende bedrag dat eiser moest terugbetalen, bedroeg daardoor € 7.793,28.
2.6.
Bij het besluit van 15 april 2024 heeft de SVB op grond van de op 8 maart 2024 in werking getreden beleidsregel SB1407 de intrekking en terugvordering verder gematigd. De SVB trekt volgens deze beleidsregel een uitkering met terugwerkende kracht in als de uitkering ten onrechte is verleend in verband met een schending van de inlichtingenplicht door de betrokkene. Volgens de beleidsregel wordt de periode waarover de uitkering wordt ingetrokken beperkt tot 50% en maximaal vijf jaar als de betrokkene de fout niet uit eigen beweging aan de SVB heeft gemeld maar daarbij geen sprake is van grove schuld of opzet. De SVB vindt dat op grond hiervan de intrekking en terugvordering niet verder mogen teruggaan dan vijf jaar voor het besluit van 25 maart 2022, zodat moet worden afgezien van intrekking en terugvordering tot en met maart 2017. Omdat ook de SVB een fout heeft gemaakt, zijn er volgens de SVB bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de resterende periode met 25% wordt verminderd. De SVB heeft daarom ook afgezien van intrekking en terugvordering over de periode april 2017 tot en met maart 2018. Dit betekent dat eiser € 4.167,68 moet terugbetalen.
Waarom is eiser het niet eens met de besluiten op bezwaar?
3. Eiser betoogt dat de SVB volledig of in ieder geval voor een groter deel had moeten afzien van intrekking en terugvordering van de AIO. Hij voert aan dat hij te goeder trouw is geweest. Bij zijn jaarlijkse belastingaangifte maakt hij immers altijd melding van zijn Duitse pensioen. Hij ging uit van een wisselwerking tussen de Belastingdienst en de SVB. Dat de SVB na tien jaar erachter is gekomen dat hij een Duits pensioen ontvangt, is de fout van de SVB. De SVB had dit in 2012 of 2013 al kunnen weten, aldus eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Besluit van 23 juni 2022
4. Omdat het besluit van 23 juni 2022 door een nieuw besluit op bezwaar is vervangen, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 23 juni 2022. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het besluit van
23 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaren. Omdat met het nieuwe besluit op bezwaar niet volledig aan eiser tegemoet is gekomen, houdt dat beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege ook een beroep in tegen het nieuwe besluit op bezwaar. Dat laatste beroep zal in de volgende overwegingen worden beoordeeld.
Besluit van 15 april 2024
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de intrekking en terugvordering van de AIO, zoals gematigd bij het besluit van 15 april 2024, rechtmatig zijn. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen.
5.2.
Niet ter discussie staat dat eiser in de maanden waarin hij een AIO ontving maandelijks een hoger bedrag aan Duits pensioen heeft ontvangen en dat hij in die maanden dus geen recht had op een AIO. Op grond van artikelen 54 en 58, gelezen in verbinding met artikelen 47a en 47b, van de Participatiewet (Pw) kan de SVB een AIO intrekken en terugvorderen als deze ten onrechte is verleend. Deze bepalingen schrijven intrekking en terugvordering voor als de onterechte verlening het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht van artikel 17, gelezen in verbinding met artikelen 47a en 47b, van de Pw. Die plicht houdt in dat de belanghebbende aan de SVB op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op een AIO. Ook als de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan de SVB geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De dringende reden is een open norm waarbinnen de SVB, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. [1] Zoals hiervoor onder 2.6 is vermeld, kan volgens beleidsregel SB1407 de periode waarover de SVB een onterecht verleende uitkering intrekt en terugvordert, worden beperkt. Daarnaast kunnen de intrekking en terugvordering volgens deze beleidsregel en beleidsregel SB1114 op grond van bijzondere omstandigheden verder worden gematigd, waarbij de SVB belang hecht aan de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.
5.3.
Voor zover eiser beoogt aan te voeren dat de bevoegdheid van de SVB om de AIO terug te vorderen, is verjaard, overweegt de rechtbank dat aansluiting moet worden gezocht bij artikel 309 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. [2] Op grond van dat artikel verjaart een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. Aangezien de SVB niet de AIO heeft ingetrokken en teruggevorderd die meer dan vijf jaar voor het besluit van
25 maart 2022 is verleend en betaald, is verjaring niet aan de orde.
5.4.
De SVB heeft in redelijkheid kunnen besluiten om niet volledig af te zien van intrekking en terugvordering. Weliswaar heeft de SVB een fout gemaakt doordat zij bij de verlening van de AIO het bij haar bekende Duitse pensioen over het hoofd heeft gezien, maar daartegenover staat dat ook eiser een verwijt treft. Eiser had namelijk kunnen weten dat het Duitse pensioen van belang is voor het al dan niet bestaan van een recht op een AIO en dat de SVB dat over het hoofd heeft gezien bij de verlening van de AIO. Immers, in een bijlage bij het besluit tot toekenning van een AOW-pensioen is uitgelegd wanneer het recht op een AIO bestaat, waarbij is vermeld dat ook buitenlandse inkomsten in aanmerking moeten worden genomen. Daarnaast kon eiser in de berekening van het bedrag van de AIO in het besluit tot toekenning daarvan zien dat het Duitse pensioen niet is meegenomen. Verder is van belang dat het bedrag van het Duitse pensioen jaarlijks per 1 juli wordt aangepast, hetgeen een voor het recht op een AIO relevante wijziging is die eiser op grond van de inlichtingenplicht van artikel 17, gelezen in verbinding met artikelen 47a en 47b, van de Pw onverwijld aan de SVB had moeten melden. Dit had eiser ook kunnen afleiden uit de informatie over de inlichtingenplicht die de SVB aan hem heeft verstrekt. Zo is in een bijlage bij het besluit tot toekenning van een AIO vermeld dat wijzigingen in de situatie van eiser gevolgen kunnen hebben voor de AIO en daarom binnen vier weken aan de SVB doorgegeven moeten worden. Daarbij is de ontvangst van een Nederlands of buitenlands pensioen als voorbeeld van een belangrijke wijziging vermeld. Dezelfde bijlage is opgenomen in een besluit van de SVB van 12 november 2013 tot aanpassing van de AIO in verband met de ontvangst van een afkooppensioen door eiser. Eiser heeft de jaarlijkse aanpassing van het Duitse pensioen niet aan de SVB doorgegeven. Als eiser dat wel had gedaan, dan zou de SVB haar fout eerder hebben ontdekt. Door af te zien van intrekking en terugvordering over meer dan de helft van de periode waarover eiser ten onrechte AIO heeft ontvangen, heeft de SVB op niet onredelijke wijze gewicht toegekend aan haar eigen fout. Daarbij weegt mee dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. Daarbij is van belang dat de SVB in het besluit van 15 april 2024 heeft vermeld dat zij bereid is om een betalingsregeling te treffen waarin rekening wordt gehouden met de financiële situatie van eiser.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep tegen het besluit van 23 juni 2022 is niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 15 april 2024 is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking en terugvordering van de aan eiser verleende AIO over de periode van april 2018 tot en met januari 2022 in stand blijven.
6.2.
Omdat het belang bij het beroep tegen het besluit van 23 juni 2022 is vervallen doordat de SVB een nieuw besluit heeft genomen, waarbij gedeeltelijk aan eiser tegemoet is gekomen, is er aanleiding om te bepalen dat de SVB het griffierecht aan eiser moet vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 april 2024 ongegrond;
- bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 50,00 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr.D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9001.