ECLI:NL:RBDHA:2024:15494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
10284109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease-overeenkomsten tussen DEXIA Nederland B.V. en [naam] met betrekking tot onrechtmatige daad en financiële lasten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen DEXIA Nederland B.V. en [naam] over effectenlease-overeenkomsten. DEXIA vorderde een verklaring voor recht dat zij aan haar verbintenissen heeft voldaan en dat er geen verdere betalingen aan [naam] verschuldigd zijn. [naam] voerde verweer en stelde een tegenvordering in, waarin hij stelde dat DEXIA onrechtmatig had gehandeld en dat de overeenkomsten een onaanvaardbaar zware financiële last met zich meebrachten. De procedure omvatte verschillende conclusies en een uitgebreide beoordeling van de feiten en omstandigheden rondom de leaseovereenkomsten.

De rechtbank oordeelde dat DEXIA haar zorgplichten had geschonden en dat [naam] schade had geleden door de onrechtmatige daad van DEXIA. De rechter concludeerde dat de oorspronkelijke overeenkomsten voor [naam] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich brachten, terwijl dit voor de verlengingsovereenkomst niet het geval was. De schade die [naam] had geleden, werd vastgesteld en de rechtbank bepaalde dat DEXIA een deel van de resterende schade moest vergoeden. DEXIA werd veroordeeld in de proceskosten van [naam].

De uitspraak benadrukt de juridische context van effectenlease-overeenkomsten en de verantwoordelijkheden van aanbieders in het kader van consumentenbescherming. De rechter baseerde zijn oordeel op relevante jurisprudentie en de specifieke omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Leiden
Zaaknummer: 10284109 EL 23-1
vonnis van de kantonrechter van 12 september 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[naam] ,
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [naam] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 december 202;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende akte (voorwaardelijke) wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[naam] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[contractnummer 1]
30-10-1998
Spaarleasen
II.
[contractnummer 2]
30-10-1998
Spaarleasen
III.
[contractnummer 3]
06-06-1999
WinstVerDriedubbelaar
Overeenkomst III. is in 2002 voor eenzelfde periode verlengd.
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
03-05-2004
- € 408,27
Ja, door [naam] .
II.
03-05-2004
- € 408,27
Ja, door [naam] .
III.
30-07-2003
+ € 15,48
Ja, door Dexia.
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [naam] verder op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 9.288.13 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [naam] verder € 187,04 aan dividenden ontvangen en € 1.509,93 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia met betrekking tot overeenkomsten I. en II. aan [naam] een bedrag uitgekeerd van in totaal € 760,18, volgens Dexia tweederde deel van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
Bij brief van 17 februari 2021 heeft Dexia [naam] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Dexia vordert thans, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] , na betaling van een bedrag van € 1.189,68, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [naam] verschuldigd is,
[naam] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[naam] voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij [naam] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten,
voor recht te verklaren dat er ten aanzien van de litigieuze overeenkomsten sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last conform het zgn. Hofmodel,
Dexia zal veroordelen tot betaling van al hetgeen [naam] ingevolge de overeenkomsten heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
Dexia zal veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een optoutverklaring ingediend, onder wie [naam] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[naam] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
  • de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
  • het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
  • de eigen schuld (art. 6:101 BW);
  • een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
  • de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
  • wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
  • wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.5.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’ ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [naam] de juistheid van de daarop vermelde gegevens, behoudens het daarin berekende fiscale voordeel en de restschuld onder overeenkomst III., niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist wordt daarvan uitgegaan. [naam] stelt dat het voordeel aan aftrekbare rente in de jaren 1998, 1999 en 2000 hoogstens genoten kon zijn tegen percentages van respectievelijk 36,35%, 37,05% en 37,95%. Dexia heeft in reactie daarop het financieel overzicht aangepast en – rekening houdend met deze percentages – het totale fiscale voordeel berekend op € 1.162,74. Dexia heeft het voordeel aan aftrekbare rente dus berekend op € 893,51 ((€ 1.162,74 - € 269,23 (niet betwist voordeel aan ingehouden dividendbelasting)). Het juiste bedrag aan fiscaal voordeel in de vorm van aftrekbare rente bedraagt echter € 943,46 (€ 291,08 x 0,3635) + (€ 1.040,94 x 0,3705) + (€ 1.149,37 x 0,3795). Het totale fiscale voordeel komt dan uit op € 1.212,69 (€ 269,23 + € 943,46).
Partijen zijn het verder eens over de restschuld onder overeenkomst III., welke € 1.784,52 bedraagt.
de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld
4.6.
De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan bestaat uit de schade wegens de door [naam] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen, en uit een (eventuele) restschuld.
het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
4.7.
Op de door [naam] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en het genoten fiscaal voordeel. Een eventueel reeds door Dexia betaalde (gedeeltelijke) schadevergoeding behoort niet tot de hier bedoelde voordelen.
4.8.
Indien daarvan sprake is behoort tot het op de schade in mindering te brengen voordeel eveneens het batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten tenzij deze meer dan een jaar vóór het aangaan van de overeenkomst waarbij de schade zich voordoet zijn beëindigd. Onder batig saldo wordt verstaan hetgeen aan opbrengst resteert nadat alle betalingen door de [naam] in mindering zijn gebracht.
4.9.
Voor zover sprake is van voordeel als hiervoor bedoeld dient dit eerst in mindering te worden gebracht op de schade die [naam] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen. Resteert dan nog een niet verrekend deel van het voordeel en is er sprake van meerdere verlieslatende overeenkomsten, dan dient vervolgens verrekening plaats te vinden met de schade wegens termijnen uit de volgende verlieslatende overeenkomst(en), en daarna met de restschuld, tot alle voordeel is verrekend.
de eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
4.10.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [naam] een deel van de na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoeld resterende schade, (hierna: de resterende schade) wegens eigen schuld zelf te dragen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de resterende schade bestaande uit de verschuldigde termijnen en de resterende schade bestaande uit een (eventuele) restschuld.
4.11.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van deze overeenkomsten had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [naam] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomsten voor [naam] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht dient [naam] een derde deel van de resterende schade uit zowel verschuldigde termijnen (de inleg) als de restschuld zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient [naam] de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen en van de schade wegens restschuld een derde deel. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981). [naam] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken en met stukken te onderbouwen.
4.12.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor gehanteerde vuistregel, de Hof-formule luidt: X - W - A- B- C < Y + 0,1 xY + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [naam] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane lease-overeenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
wel of geen onaanvaardbaar zware financiële last in dit geval4.13. Tussen partijen is (onder meer) in geschil of het aangaan van de overeenkomsten voor [naam] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of [naam] voldoende onderbouwd heeft dat ook bij de totstandkoming van de verlengingsovereenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last en of [naam] voor de jaren 1998 en 1999 rekening mocht houden met bedragen aan ziektekosten.
verlengingsovereenkomst
4.14.
Blijkens de eindafrekening van overeenkomst III. en de door Dexia overgelegde berekening op basis van het Hofmodel (productie 8 conclusie van repliek) is overeenkomst III. in 2002 verlengd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:41) volgt dat de oorspronkelijke overeenkomst en de verlenging daarvan aan te merken zijn als zelfstandige overeenkomsten. Dat betekent dat voor de beoordeling of het aangaan van de verlengingsovereenkomst voor [naam] een onaanvaardbaar zware financiële met zich bracht, [naam] de van belang zijnde financiële gegevens in het geding dient te brengen. Geconstateerd wordt dat [naam] dienaangaande geen financiële gegevens heeft overgelegd. Dat betekent dat niet geoordeeld kan worden dat hier sprake was van het ontstaan van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat daarmee de schade van de verlengingsovereenkomst wegens termijnen geheel voor rekening [naam] blijft, alsmede 1/3 van de restschuld.
factor D. ziektekosten
4.15.
[naam] heeft onder verwijzing naar de door hem overgelegde Biljetten van een Proces in zijn berekening voor de jaren 1998 en 1999 bedragen aan jaarlijkse ziektekosten opgenomen van respectievelijk € 4.454,36 en € 2.690,82. [naam] is van mening dat in de Hof-formule met een bedrag aan bijzondere lasten, te weten bijzondere ziektekosten, rekening dient te worden gehouden. Dexia betwist dit. Zij stelt dat onder de Hof-formule geen ruimte is voor factor D en dat [naam] ook nalaat om te bewijzen dat het hier om structurele uitgaven voor ziektekosten gaat. In reactie daarop heeft [naam] gesteld dat hij tot op de dag van vandaag kosten voor specialistische (medische) behandelingen maakt, vanwege een lichamelijk aandoening die hij in zijn jonge jaren (toen hij nog naar school ging) opliep bij een aanrijding door een auto. De gemaakte ziektekosten die uit de Biljetten van een Proces van de jaren 1998 en 1999 volgen houden volgens [naam] met die behandelingen verband. Volgens Dexia bestaat de uiteenzetting van [naam] enkel uit blote stellingen en blijkt nergens dat het gaat om structurele, noodzakelijke kosten. Dexia meent dat [naam] bijvoorbeeld een doktersverklaring had moeten overleggen.
4.16.
Overwogen wordt als volgt. Dexia heeft terecht aangevoerd dat in de Hof-formule geen factor D is begrepen. Dat neemt echter niet weg dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last op grond van het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4012) alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte in aanmerking moeten worden genomen. Verder heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978) reeds overwogen dat de desbetreffende inkomens- en vermogenspositie van een afnemer door een Biljet van een Proces kan worden bewezen, behoudens te leveren tegenbewijs. Uit de hiervoor genoemde Biljetten van een Proces blijkt dat de Belastingdienst dergelijke bedragen in opeenvolgende jaren als aftrekpost heeft geaccepteerd. Dexia heeft ook niet onderbouwd gesteld dat deze kosten niet zijn gemaakt, zodat er vanuit moet worden gegaan dat deze kosten daadwerkelijk door [naam] zijn gemaakt. Er is in beginsel dan ook geen aanleiding om met dit bedrag aan ziektekosten geen rekening te houden. Er zijn verder ook geen omstandigheden gesteld of gebleken dat sprake zou zijn van ziektekosten die incidenteel van aard zijn.
conclusie
4.17.
Met betrekking tot overeenkomsten I., II. en III. (oorspronkelijk) volgt uit het voorgaande dat wel sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last als gevolg van het aangaan daarvan. Verwezen wordt naar de door [naam] overgelegde berekeningen (productie 6 conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie). Bij de verlengingsovereenkomst is geen sprake van een onaanvaardbaar zware financiële last.
de consequenties voor de verdeling van de (resterende) schade
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de resterende schade wegens verschuldigde termijnen van de overeenkomsten I., II. en III. (oorspronkelijke overeenkomst) als de resterende schade wegens restschuld van de overeenkomsten I., II. en III. (verlengingsovereenkomst) voor 1/3 deel voor rekening van [naam] blijft, en dat de schade wegens termijnen van de verlengingsovereenkomst III geheel voor rekening [naam] blijft
wat elke partij nog aan de andere partij verschuldigd is
4.19.
Nu de overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn vernietigd of ontbonden zal [naam] aan de daaruit voortkomende betalingsverplichtingen dienen te voldoen. Anderzijds zal Dexia de resterende schade dienen te vergoeden die volgens het bovenstaande voor haar rekening komt.
4.20.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomsten zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn (inclusief eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten) en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [naam] een resterende schade wegens termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. wat [naam] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomsten in totaal aan Dexia verschuldigd is.
4.21.
[naam] heeft in verband met de onderhavige overeenkomsten jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [naam] ter zake van een bepaalde overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met een (eventueel) reeds door Dexia betaalde schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). Ten aanzien van de verlengingsovereenkomst zijn partijen het erover eens dat Dexia nog gehouden is tweederde deel van de restschuld van € 1.784,52 te vergoeden, zijnde € 1.189,68, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.22.
Dexia heeft in verband met de onderhavige overeenkomsten jegens [naam] aanspraak op nakoming van betalingsverplichtingen indien en voor zover [naam] ter zake van een bepaalde overeenkomst minder aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen.
de wettelijke rente en proceskosten.
4.23.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
vorderingen Dexia en [naam]
4.24.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van Dexia in conventie afgewezen, met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht zover deze betrekking heeft op de verlengingsovereenkomst. De vorderingen van [naam] in reconventie worden toegewezen als na te melden, met uitzondering van het gedeelte van die vorderingen dat betrekking heeft op de verlengingsovereenkomst.
4.25.
Omdat [naam] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [naam] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in conventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [naam] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00Totaal € 677,00.

5.De beslissing

in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia op grond van de (verlengings)overeenkomst met contractnummer [contractnummer 3] niets meer aan [naam] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van een bedrag van € 1.189,68, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover volgens de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 4.23.,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [naam] tot en met heden worden vastgesteld op nihil,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de (oorspronkelijke) overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] onrechtmatig heeft gehandeld en dat deze overeenkomsten voor [naam] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich brachten,
5.4.
veroordeelt Dexia aan [naam] te betalen ter zake de (oorspronkelijke) overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] het bedrag dat Dexia volgens r.o. 4.21. nog verschuldigd is aan [naam] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 4.23. tot de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [naam] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.