ECLI:NL:RBDHA:2024:15479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
24.23328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen voorgenomen overdracht van asielzoeker naar Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiseres, een Syrische asielzoeker, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen een voorgenomen overdracht naar Frankrijk. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de kennisgeving van 15 april 2024, waarin verweerder haar op de hoogte stelde van de geplande overdracht op 22 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen sprake was van een gedwongen uitzetting, maar van een zelfstandig vertrek. Eiseres had de vrijheid om niet mee te werken aan de overdracht, die uiteindelijk op 22 april 2024 werd geannuleerd. De rechtbank oordeelde dat er op het moment van het besluit op bezwaar geen feitelijke overdracht gepland was, en dat het bezwaar van eiseres dus kennelijk ongegrond was. Eiseres voerde aan dat verweerder geen volledig procesdossier had overgelegd en dat de kennisgeving van de overdracht onterecht was verzonden. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. C.T.C. Wijsman en is openbaar gemaakt op 27 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1995 en van Syrische nationaliteit, eiseres, Vnummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft eiseres op 15 april 2024 in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht aan Frankrijk op 22 april 2024 om 9:30 uur met vluchtnummer KL1475 naar Nice.
Eiseres heeft op 18 april 2024 bezwaar gemaakt tegen deze feitelijke overdracht en de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats verzocht een voorlopige voorziening te treffen om de geplande overdracht door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) te verbieden.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft zich bij uitspraak van 19 april 2024 (NL24.17245) onbevoegd verklaard.
Bij besluit op bezwaar van 7 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Hiertegen heeft eiseres op 4 juni 2024 beroep ingesteld. Aan eiseres is een vrijstelling verleend van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht.
De rechtbank heeft op 24 september 2024 het onderzoek gesloten.

De beoordeling

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Na kennis te hebben genomen van de stukken ziet de rechtbank aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Totstandkoming van het besluit
Op 19 juni 2023 heeft eiseres in Nederland een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. Uit onderzoek is gebleken dat aan eiseres op 30 november 2022 door de Franse ambassade in Libanon een (Schengen)visum is verleend. Eiseres heeft verklaard dat visum te hebben gebruikt om het grondgebied van de lidstaten in te reizen. Gelet op deze informatie heeft verweerder Frankrijk verzocht om eiseres over te nemen op grond van Verordening 604/2013 (de Dublinverordening). De Franse autoriteiten hebben hiermee ingestemd middels een claimakkoord op 6 november 2023. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 14 december 2023 de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Het beroep van eiseres hiertegen van 15 december 2023 is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 16 april 2024 (NL23.39361) ongegrond verklaard. Tevens heeft de voorzieningenrechter van diezelfde zittingsplaats op diezelfde datum het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen (NL23.39362).
Op 15 april 2024 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van de voorgenomen feitelijke overdracht van eiseres naar Frankrijk op 22 april 2024. Tegen deze kennisgeving heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Connex daaraan is door haar toenmalige gemachtigde mr. M. Görsültürk een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft zich bij voormelde uitspraak van 19 april 2024 kennelijk onbevoegd geacht om van het geschil kennis te nemen. De reden hiervoor was dat tegen de uitspraak van de zittingsplaats Roermond van 16 april 2024 nog hoger beroep mogelijk was. Eiseres diende eerst dat rechtsmiddel aan te wenden – en eventueel connex daaraan een voorlopige voorziening te vragen bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) – alvorens zij eventueel bezwaar zou kunnen maken tegen de feitelijke overdracht.
Op 22 april 2024 heeft verweerder de overdracht van eiseres aan de autoriteiten van Frankrijk geannuleerd omdat zij weigerde in te stappen in het voor haar geregelde vervoer naar Schiphol ten behoeve van haar overdracht.
Eiseres heeft bij monde van mr. Habib-Portier op 24 april 2024 hoger beroep ingediend tegen de uitspraak van zittingsplaats Roermond. De Afdeling heeft bij uitspraak van 7 mei 2024 (zaaknummer 202402528/1) het hoger beroep van eiseres van 24 april 2024 ongegrond verklaard.
6. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de kennisgeving van 15 april 2024 nietontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is er geen sprake van gedwongen uitzetting, maar van zelfstandig vertrek naar de ontvangende lidstaat. Eiseres had op 22 april 2024 daarom de vrijheid om niet aan deze overdracht mee te werken. Naar de mening van verweerder is er dan geen sprake van een handeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met een besluit gelijk gesteld wordt. Daarom stond daartegen ook geen bezwaar open. Daarnaast is op 22 april 2024 de overdracht van eiseres geannuleerd, zodat er op het moment van het besluit op bezwaar geen sprake is van enige overdracht dan wel feitelijke uitzettingshandeling. Daarom heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
7. Op 15 mei 2024 heeft verweerder een brief aan de gemachtigde van eiseres gestuurd met het bericht dat de overdrachtstermijn is verstreken en dat Nederland dus verantwoordelijk is (geworden) voor de behandeling van een asielverzoek van eiseres.

Het beroep

8. Eiseres voert als eerste aan dat verweerder geen volledig procesdossier heeft overgelegd in de bezwaarfase.
8.1
De beroepsgrond dat verweerder in de bezwaarfase geen volledig procesdossier heeft
overgelegd heeft eiseres niet geconcretiseerd. Zonder een toelichting in beroep op welke stukken dan ontbraken en waarom dat tot een onrechtmatig besluit op bezwaar leidt, ziet de rechtbank hierin geen reden voor een gegrond beroep.
9. Daarnaast diende verweerder volgens eiseres het bezwaarschrift door te zenden naar de Afdeling en was (na de indiening van een hoger beroepschrift) niet langer bevoegd om dit bezwaarschrift zelf af te doen.
9.1. Dit betoog van eiseres gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Uit het bezwaarschrift heeft verweerder namelijk niet hoeven afleiden dat eiseres met het bezwaar beoogde (in hoger beroep) op te komen tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 april 2024. Dat was zelfs onwaarschijnlijk, aangezien eiseres in het bezwaarschrift met zoveel woorden stelt dat zij nog tot en met 23 april 2024 de tijd heeft om in hoger beroep te gaan, wat erop duidt dat het bezwaar toch echt bedoeld is als bezwaar.
10. Verder meent eiseres dat het bezwaar ten onrechte kennelijk nietontvankelijk is
verklaard omdat geen sprake zou zijn geweest van een gedwongen vertrek maar van een vrijwillig vertrek. Eiseres gaat ervan uit dat wel degelijk sprake was van een gedwongen vertrek. Verweerder dient immers een uitzetting zo spoedig mogelijk aan te kondigen door middel van een kennisgeving van de geplande vlucht, maar is bij een vreemdeling die vrijwillig vertrekt niet gehouden dit voorafgaand aan dat vertrek bij een advocaat aan te kondigen. De kennisgeving van 15 april 2024 was ook niet te onderscheiden van een kennisgeving waarbij wel sprake is van een gedwongen uitzetting.
10.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder aan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar
twee argumenten ten grondslag legt; het argument dat geen sprake was van een met een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling en het argument dat er thans geen sprake (meer) is van een overdracht. Hoewel het bestreden besluit dat niet expliciet benoemt, leidt de rechtbank uit het tweede argument af dat verweerder aanneemt dat belang bij het bezwaar ontbreekt.
10.2.
Tegen het ontbreken van voldoende belang bij het bezwaar is eiseres in beroep niet
opgekomen. Dat eiseres in beroep niet op het procesbelang bij de procedure is ingegaan bevreemdt de rechtbank. Verweerder heeft vóór het indienen van het beroep aan eiseres medegedeeld dat zij in de nationale asielprocedure zal worden opgenomen. Daarmee was dus niet alleen geen sprake meer van de voor 22 april 2024 geplande overdracht, het was ook duidelijk dat eiseres in de toekomst niet meer zal worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening. Hoewel eiseres beroep kan en mag indienen tegen een beslissing op bezwaar, was op voorhand duidelijk dat met dit beroep niets kan worden bereikt behalve een nodeloze belasting van de rechtspraak en IND op kosten van de maatschappij. Dat klemt eens te meer nu veel bij de vreemdelingenrechtelijke praktijk betrokken partijen geconfronteerd worden met achterstanden.
10.3.
Voor zover verweerder niet beoogd heeft het ontbreken van procesbelang aan het
bestreden besluit ten grondslag te leggen, concludeert de rechtbank dat ook de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens het ontbreken van een met een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling juist is. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 21 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788), overweegt de rechtbank dat het bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, Vw 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop zal worden uitgezet. Daarnaast is het maken van zo’n bezwaar mogelijk als de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Deze jurisprudentielijn geldt ook voor de situatie waarin een vreemdeling wordt overgedragen in het kader van de Dublinverordening.
10.4.
Pas op het moment dat de feitelijke overdracht van eiseres naar Frankrijk daadwerkelijk is gepland, is sprake van een feitelijke handeling jegens de vreemdeling als zodanig waarvan de gevolgen niet in een adequate rechtsgang op andere wijze door de rechter kunnen worden getoetst. Daargelaten de vraag of de voorgenomen overdracht op 22 april 2024 vrijwillig of gedwongen zou zijn, moet de rechtbank concluderen dat er ten tijde van het bestreden besluit geen feitelijke overdracht van eiseres naar Frankrijk gepland was. Er was dus geen sprake van een uitzettingshandeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 kan worden gelijkgesteld met een besluit. Op 22 april 2024 is de overdracht van eiseres geannuleerd en uit niets blijkt dat daarna een nieuwe overdracht is gepland (integendeel). De wens van verweerder om eiseres naar Frankrijk over te dragen is niet zo’n handeling, ook niet als die blijkt uit een geplande en geannuleerde overdracht. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiseres betoogt in de gronden verder dat de kennisgeving van de overdracht werd verzonden voordat uitspraak op het beroep was gedaan en er ook nog een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank aanhangig was. Daarom heeft het er alle schijn van dat verweerder tracht Dublinclaimanten te verleiden tot onderduiken zodat de uiterste overdrachtstermijn verlengd zou kunnen worden. Tot slot stelt eiseres dat zij medische redenen heeft om niet naar Frankrijk overgedragen te (mogen) worden en dat verweerder de rechterlijke macht op onheuse wijze heeft belet om daarover te oordelen.
11.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres aan de feitelijke gang van zaken negatieve
conclusies verbindt ten aanzien van de bedoelingen van verweerder. De rechtbank ziet dat anders. Voor de aanname dat verweerder asielzoekers zou willen verleiden tot onderduiken ziet zij geen concreet aanknopingspunt. De toelichting van eiseres in haar beroepsgronden over het beletten van adequate rechterlijke toetsing komt de rechtbank onlogisch voor: zonder nadere onderbouwing valt niet te volgen dat de rechtbank in de asielprocedure niet in staat zou zijn geweest de medische situatie van eiseres te beoordelen omdat in dat dossier de kennisgeving voor de overdracht niet zou zijn overgelegd. Die kennisgeving bevat namelijk geen medische informatie en naar de rechtbank aanneemt stond het eiseres in haar asielprocedure vrij om onderbouwd argumenten omtrent haar medische situatie naar voren te brengen.
12. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
13. Tot slot overweegt de rechtbank over de termijn voor het instellen van verzet tegen deze uitspraak als volgt. Bij uitspraak van 26 april 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:4218) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat voor de bepaling van de termijn voor verzet moet worden aangesloten bij de termijn voor het indienen van beroep die geldt op grond van de Vw 2000. Daarom bedraagt de verzetstermijn vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 27 september 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen 4 weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.