ECLI:NL:RBDHA:2024:15473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
NL24.27596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoeker aan Spanje

Op 12 juni 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiseres, een Marokkaanse asielzoekster, meegedeeld dat de overdrachtstermijn voor haar overdracht aan Spanje is verlengd. Dit besluit is genomen op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat eiseres ondergedoken is. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen deze verlenging. Eiseres had op 14 november 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar was op 4 juni 2024 met onbekende bestemming vertrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer is, aangezien eiseres niet meer bereikbaar is en er geen schade is gesteld door het bestreden besluit. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van de zaak gedaan en eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27596

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
mede namens haar minderjarige kind

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [v-nummer],
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. Bij brief van 12 juni 2024 heeft de minister aan eiseres bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiseres aan Spanje (hierna: het verlengingsbesluit). De verlenging is geschied op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. [2] In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het verlengen van de overdrachtstermijn.
1.1.
De rechtbank heeft, na hiervoor toestemming te hebben gekregen van partijen, bepaald dat een zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 14 november 2023 heeft eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat zij op 12 december 2023 in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet daarop heeft de minister op 19 december 2023 de autoriteiten van Spanje verzocht om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, Dublinverordening. De autoriteiten van Spanje zijn hiermee akkoord gegaan op 21 december 2023.
2. Bij brief van 12 juni 2024 heeft de minister aan eiseres bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiseres aan Spanje omdat eiseres is ondergedoken. Uit informatie van het COa is gebleken dat eiseres op 4 juni 2024 als met onbekende bestemming vertrokken is gemeld. De minister heeft daarop de Spaanse autoriteiten op 12 juni 2024 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van de verdwijning van eiseres en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit betreft. Immers, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak [3] van 14 december 2022 geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
4. De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroep. Deze vraag is ingegeven door het in het verlengingsbesluit gestelde onderduiken en de door de minister aan de rechtbank overgelegde informatie waaruit blijkt dat eiseres op 4 juni 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres aan de rechtbank laten weten dat hij sinds enige tijd geen contact meer heeft met eiseres en de rechtbank niet kan informeren omtrent haar verblijfplaats.
4.1.
Procesbelang bestaat als eiseres met de behandeling van het beroep nog kan bereiken wat zij met het instellen van het beroep wilde bereiken en voor haar van feitelijke betekenis is. [4] Van procesbelang kan ook sprake zijn als er schade is geleden door het besluit. Dan is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk het gevolg is van het besluit. [5]
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat - indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde waaruit blijkt dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar de vreemdeling verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt - er in beginsel vanuit gegaan moet worden dat de behandeling van het beroep niet meer van feitelijke betekenis is en de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het beroep. [6]
4.3.
Voorts is door eiseres niet gesteld dat sprake is van geleden schade door het bestreden besluit. Dat betekent dat eiseres geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, het procesbelang hangende deze procedure is komen te ontvallen en het beroep daarom niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.D.G. van den Berg, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dan wel diens ambtsvoorganger, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3557 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1332, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.