ECLI:NL:RBDHA:2024:15194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
SGR 24/6422 en SGR 24/6934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ongedaanmaking uitschrijving uit de Basisregistratie Personen en verzoek om inschrijving op briefadres

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van een briefadres en zijn uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (Brp). Verweerder heeft de aanvraag voor verlenging van het briefadres met het besluit van 11 juni 2024 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Tevens heeft verweerder verzoeker ambtshalve uitgeschreven uit de Brp met een besluit van 11 juli 2024, waartegen verzoeker ook bezwaar heeft gemaakt.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 augustus 2024 behandeld. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn gemachtigden waren wel aanwezig. Verzoeker was sinds 19 oktober 2022 ingeschreven op het briefadres van zijn zoon, maar verweerder stelt dat verzoeker feitelijk op zijn boot in België verblijft. Verzoeker betwist dit en stelt dat hij vijf maanden per jaar in Spanje verblijft en de overige maanden in Nederland, maar zonder vaste verblijfplaats.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende vier maanden per jaar in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 september 2024 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6422 en SGR 24/6934

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool en mr. E.M. Prins),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: M. Montaser en N.Dari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van een briefadres en zijn uitschrijving uit de Basisregistratie personen (Brp).
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag voor verlenging van het briefadres met het besluit van 11 juni 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft met het besluit van 11 juli 2024 verzoeker ambtshalve uitgeschreven uit de Brp. Ook daartegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoeker en de gemachtigden van verweerder. Verzoeker was niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker was met een briefadres ingeschreven op het adres van zijn zoon aan de [adres] in [plaats 1] vanaf 19 oktober 2022. Op 29 mei 2024 heeft verzoeker verweerder verzocht om verlenging van dat briefadres. Volgens verweerder verblijft verzoeker feitelijk op zijn boot in [plaats 2] in België zodat hij daar aangifte dient te doen van verblijf en adres. Verweerder heeft daarom geweigerd het briefadres te verlengen. Vanwege diezelfde reden is verzoeker daarna bij besluit van 11 juli 2024 ambtshalve uitschreven uit de Brp. [1]
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker stelt dat verweerder zich baseert op een verkeerde aanname over zijn verblijf. Hij verblijft vijf maanden per jaar in Spanje. Voor de overige maanden verblijft hij (normaliter) het grootste deel van het jaar in Nederland, zij het niet op een vaste verblijfplaats. Zijn boot ligt net over de grens in [plaats 2] en hij maakt die vaarklaar voor een reis. Het vaststellen van een feitelijke woonplaats is vanwege zijn reizende bestaan praktisch onmogelijk en de gevolgen van het niet hebben van een briefadres zijn groot. Zo zal hij zeer waarschijnlijk zijn ziektekostenverzekering verliezen als hij niet in het bezit is van een briefadres. Naar verwachting zullen ook andere instellingen hun dienstverlening stopzetten. Verweerder moet daarom maatwerk bieden. Verzoeker verzoekt om de uitschrijving uit de Brp ongedaan te maken en hem wederom met een briefadres in te schrijven op het adres van zijn zoon.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan daarom alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Gelet op de stelling van verzoeker dat zijn ziektekostenverzekering heeft aangegeven dat zijn verzekering op korte termijn zal worden stopgezet omdat hij geen briefadres meer heeft, is daarvan voldoende sprake.
5. Het doel van de Wet Brp is dat de in de Brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de Brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. [2] Verzoeker dient er dan ook voor te zorgen dat hij ingeschreven staat op het adres waar hij daadwerkelijk woont. In het geval er geen sprake is van een woonadres, kan verzoeker op een briefadres ingeschreven staan. [3]
6. Verzoeker was sinds 19 oktober 2022 in het bezit van een briefadres. Op 2 december 2022 is bij verweerder een melding van verzoeker binnengekomen waaruit volgt dat hij zeven maanden per jaar in [plaats 2] verblijft, en de overige vijf maanden op een camping in Spanje. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat ook uit de gegevens in Suwinet volgt dat verzoeker niet ten minste vier maanden per jaar in Nederland verblijft. Verzoeker had daarom aangifte van zijn vertrek uit Nederland moeten doen. [4] In het kader van de ambtshalve herbeoordeling van zijn briefadres heeft verweerder hem daar bij e-mail van 2 februari 2024 tevergeefs op gewezen. Op 7 mei 2024 heeft verweerder verzoeker daarover wederom een e-mail gestuurd, en is verzoeker tevens geïnformeerd over het door verweerder gestarte adresonderzoek. In de e-mailcorrespondentie tussen verweerder en verzoeker op 16 en 17 mei 2024 heeft verweerder dit nogmaals herhaald en is verzoeker in de gelegenheid gesteld om stukken in te dienen waaruit zou volgen dat hij gedurende een jaar vier maanden in Nederland verblijft.
7. Verzoeker heeft vervolgens geprobeerd dat aan te tonen met bankafschriften over de periode 2 januari 2023 tot en met 26 mei 2024. Die bankafschriften bevestigen echter eerder het tegendeel. Zo zijn er tussen 29 oktober 2023 en 10 april 2024 geen pinbetalingen in Nederland gedaan. In de periode daarna zijn weliswaar verschillende pinbetalingen net over de grens in Nederland gedaan, maar er zijn toen evengoed betalingen in en rondom [plaats 2] gedaan. Ook ter zitting is geen duidelijkheid verschaft over de verblijfssituatie van verzoeker. Dat verzoeker inmiddels een huurovereenkomst is aangegaan voor een ligplaats in Nederland per 15 oktober 2024, geeft ook geen uitsluitsel. Ondanks dat hem daartoe meermaals de gelegenheid is geboden, is het verzoeker dan ook niet gelukt om aannemelijk te maken dat hij feitelijk gedurende vier maanden per jaar in Nederland verblijft. De voorzieningenrechter is daarom vooralsnog van oordeel dat verweerder op goede gronden verzoeker heeft uitgeschreven uit de Brp.
8. Het is alleen mogelijk een briefadres op te nemen voor personen die als ingezetene in de basisregistratie zijn of worden ingeschreven. [5] Daarnaast bevat de wet Brp geen hardheidsclausule of anderszins ruimte voor een belangenafweging ten aanzien van de vraag of iemand als ingezetene is aan te merken. Nu verzoeker feitelijk niet staat ingeschreven in de Brp, en dit de voorzieningenrechter niet onrechtmatig voorkomt, is het alleen om die reden al niet mogelijk om aan verzoeker een briefadres toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

9. Vooralsnog heeft het bezwaar daarom geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
10. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 6 februari 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:354).
3.Artikel 2.23, eerste lid, van de Wet Brp.
4.Op grond van artikel 2.43, eerste lid, van de Wet Brp.
5.Dat volgt uit artikel 2.23 van de Wet brp omdat die bepaling onderdeel uitmaakt van afdeling 1 van hoofdstuk 2 van de Wet brp. Zie ook de uitspraak van de Afdeling, van 23 augustus 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:2270).