In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres ontving vanaf 1 september 2021 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW), maar kreeg een korting van 32% omdat zij 16 jaar geen AOW had opgebouwd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze korting, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het meer dan vier maanden te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien eiseres en haar gemachtigde, haar neef, niet tijdig actie ondernamen. De rechtbank benadrukte dat de indieningstermijn van zes weken dwingend is en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. Eiseres had ook ondersteuning van haar neef, die de Nederlandse taal goed beheerst, wat haar in staat had moeten stellen om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht was.