ECLI:NL:RBDHA:2024:15153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
23/4682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen AOW-korting wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres ontving vanaf 1 september 2021 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW), maar kreeg een korting van 32% omdat zij 16 jaar geen AOW had opgebouwd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze korting, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het meer dan vier maanden te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien eiseres en haar gemachtigde, haar neef, niet tijdig actie ondernamen. De rechtbank benadrukte dat de indieningstermijn van zes weken dwingend is en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigden. Eiseres had ook ondersteuning van haar neef, die de Nederlandse taal goed beheerst, wat haar in staat had moeten stellen om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 5 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres vanaf 1 september 2021 een ouderdomspensioen krijgt op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Verweerder heeft een korting van 32 % toegepast op het AOW-pensioen, omdat eiseres afgerond naar beneden 16 jaar geen AOW heeft opgebouwd. Bij besluit van 10 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank met inachtneming van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft een AOW-pensioen aangevraagd. In het primaire besluit heeft verweerder de hoogte van het AOW-pensioen – rekening houdend met de toegepaste korting – vastgesteld op € 857,84 netto per maand.
2.2.
Namens eiseres heeft haar neef, dhr. [naam], bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaarschrift is op 20 februari 2023 ontvangen door verweerder.
2.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het bezwaar is daarom niet inhoudelijk behandeld.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring.
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij vindt het onredelijk dat haar bezwaar niet inhoudelijk behandeld wordt omdat haar geen verwijt treft van de late indiening.
5. Het beroep van eiseres slaagt niet. Daarvoor is het volgende van belang.
5.1.
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken. Dat is bepaald in artikel 6:7 van de Awb. De termijn vangt aan de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is bepaald in artikel 6:8, eerste lid van de Awb. De termijn voor het indienen van bezwaar tegen het primaire besluit op 17 november 2022 is verlopen. Dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt is tussen partijen niet in geschil.
5.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft bij een overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar. Daarvoor moet in ieder geval worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de indiener kan worden verweten en of het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Daarbij moet rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden. [1]
5.3.
In het geval van eiseres is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Omdat het bezwaarschrift ruim 4 maanden te laat is ingediend, kan niet worden gesproken van een bezwaarschrift dat zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd is ingediend. Dat de neef die eiseres op dat moment had gemachtigd, geen tijd had om eerder bezwaar te maken vanwege zijn werk – zoals door eiseres in bezwaar gesteld – , is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat eiseres zelf geen Nederlands of Engels spreekt (eveneens in bezwaar gesteld), is ook geen omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt, nu zij – zoals in bezwaar is besproken – de dag na (ontvangst van) het primaire besluit al contact heeft opgenomen met verweerder naar aanleiding van dat besluit, zodat zij geacht moet worden het besluit en de daarin vermelde bezwaartermijn te hebben begrepen. Daarnaast heeft eiseres ondersteuning gehad van haar neef, die de Nederlandse taal goed beheerst.
5.4.
In het beroepschrift is verder gesteld dat de bepalingen over de tijdigheid van bezwaar, hoewel dwingend van aard, niet van openbare orde zijn. Dit doet niet af aan het hiervoor overwogene. De rechtbank toetst niet ambtshalve de tijdigheid van het bezwaar, maar of verweerder terecht heeft besloten tot niet-ontvankelijkverklaring daarvan. [2] Dit is het geval.
5.5.
Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar in strijd is met de evenredigheid, overweegt de rechtbank dat het bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb gaat om een gebonden bevoegdheid. Als vastgesteld is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en vervolgens is geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, moet het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard worden. Voor een aanvullende belangenafweging is geen plaats.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.