ECLI:NL:RBDHA:2024:15114
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 17 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Myanmarese nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Polen zich niet aan zijn verplichtingen houdt. Eiser stelt dat Roemenië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, maar de rechtbank concludeert dat Polen door het afgeven van een claimakkoord verantwoordelijk is geworden. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat de Nederlandse autoriteiten erop mogen vertrouwen dat andere EU-lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.
De rechtbank concludeert dat de stellingen van eiser over tekortkomingen in de Poolse asielprocedure niet voldoende onderbouwd zijn om aan te nemen dat Polen niet in staat is om rechtsbescherming te bieden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.