ECLI:NL:RBDHA:2024:15045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL24.29560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van verklaringen en betrokkenheid bij de MAK

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft eerder asielaanvragen ingediend in Nederland en andere Europese landen, maar deze zijn niet ingewilligd. De rechtbank behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening en de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder, die deze als kennelijk ongegrond heeft bestempeld. De rechtbank concludeert dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de gedragingen die eiser stelt te gaan vertonen na terugkeer naar Algerije, met betrekking tot zijn atheïsme, niet nopen tot bescherming. Eiser heeft summier en vaag verklaard over zijn seksuele relaties en heeft deze niet onderbouwd. Ook zijn betrokkenheid bij de MAK is niet geloofwaardig, aangezien hij geen bewijsstukken heeft overgelegd die zijn claims ondersteunen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.29560 (beroep)
NL24.29561 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter beoordeelt eisers verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 19 juli 2024 de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 1990 en behoort tot de Berber bevolkingsgroep. Hij stelt dat hij Algerije in 2014 heeft verlaten.
2.1.
Eiser heeft eerder op 12 september 2016 en 4 oktober 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Deze aanvragen zijn door verweerder niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening [2] .
2.2.
Eiser heeft verder op 1 april 2015 asiel aangevraagd in Duitsland, op 23 augustus 2017 in Zwitserland, op 1 november 2017 in Oostenrijk, op 21 maart 2018 in Frankrijk en op 18 september 2018 in Luxemburg. Geen van deze aanvragen is ingewilligd.
2.3.
Eiser heeft op 10 september 2020 nogmaals een asielaanvraag in Nederland ingediend, die opnieuw is afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast. [3]
2.4.
Op 27 juni 2024 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan zijn asielaanvraag legt hij ten grondslag dat hij vreest voor de Algerijnse autoriteiten vanwege zijn atheïstische overtuiging, zijn biseksuele geaardheid en zijn betrokkenheid bij de MAK.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Atheïstische overtuiging;
Biseksuele gerichtheid;
Betrokkenheid bij de MAK.
3.1.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst en eisers atheïstische overtuiging geloofwaardig. De biseksuele gerichtheid vindt verweerder echter ongeloofwaardig. Eisers verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel, zijn eerdere verklaringen over zijn biseksuele gerichtheid in eerdere procedures zijn ongeloofwaardig bevonden en zijn verklaringen over nieuwe relaties zijn onvoldoende overtuigend. Ook eisers betrokkenheid bij de MAK is niet geloofwaardig. Eiser heeft onvoldoende documenten overgelegd en heeft hiervoor geen goede verklaring. Eisers verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel en zijn tegenstrijdig met zijn eerdere verklaringen. Verweerder acht het verder niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Algerije zijn atheïstische overtuiging actief zal willen uiten en dat het uiten hiervan van bijzonder belang is voor het behouden van zijn godsdienstige identiteit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder kunnen vinden dat eiser zijn atheïstische geloofsovertuiging niet actief zal willen uiten in Algerije?
5. Eiser voert aan dat hij zijn overtuiging nu anders uit dan voorheen. Eiser zal in Algerije zijn overtuiging uiten omdat hij anders niet zichzelf kan zijn. Het is een streng islamitisch land en het geloof kun je niet vermijden. Hij zal er elke dag mee geconfronteerd worden en dat zorgt voor frustraties en het niet kunnen zijn en voelen van wie hij echt is. Eiser uit zich ook op papier en in toneelstukken, waaruit zijn vrijheid van godsdienst blijkt. Dat kan hij niet in Algerije doen omdat daar elke kritiek tegen de islam zorgt voor aanzienlijke problemen met zowel de burgers als de overheid.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de gedragingen die eiser stelt te gaan vertonen na terugkeer niet nopen tot bescherming. [4] De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije zijn atheïstische overtuiging actief zal willen uiten en dat het uiten hiervan van bijzonder belang is voor het behouden van eisers godsdienstige identiteit. Eiser heeft de concrete activiteiten die hij stelt te hebben ondernomen slechts beperkt onderbouwd. Verweerder heeft kunnen vinden dat daarmee niet kan worden gesteld dat eiser zijn overtuiging actief en openlijk aan het uitdragen is en dit ook bij terugkeer zal willen doen. De rechtbank is verder met verweerder van mening dat het enkel hebben van een atheïstische overtuiging geen aanleiding geeft om aan te nemen dat eiser in Algerije een gegronde vrees heeft. Uit algemene landeninformatie blijkt dat afvalligheid niet verboden is volgens de wet. [5] Ook uit het relaas van eiser over zijn eigen ervaringen voordat hij Algerije heeft verlaten blijkt niet dat hij bij het uiten van zijn atheïsme door bijvoorbeeld het schrijven van het toneelstuk problemen heeft ondervonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de gestelde biseksuele geaardheid ongeloofwaardig kunnen vinden?
6. Eiser voert aan dat sprake is van een motiveringsgebrek omdat verweerder geen kenbaar referentiekader heeft geschetst. Het referentiekader moet kenbaar worden betrokken bij de beoordeling. [6] Ook is er geen sprake van iets dat niet rijmt over de verklaringen van eiser over zijn seksuele relatie met [naam 2] en [naam 3] . De vragen die verweerder heeft gesteld zijn zeer feitelijk en er is geenszins naar gevoelens gevraagd. Het is dan ook niet redelijk om eiser tegen te werpen dat hij minder heeft verklaard over hoe de relaties zijn ontstaan en wat de betekenis ervan was. Verweerder heeft verder onvoldoende doorgevraagd naar de religieuze achtergrond van eiser in relatie tot zijn biseksualiteit. Ook met de culturele context is te weinig rekening gehouden. Eiser voert verder aan dat sprake is van identiteitsgroei. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem heeft geoordeeld dat nieuwe verklaringen over seksuele gerichtheid onder identiteitsgroei moeten worden beschouwd als nieuw element dat mogelijk afbreuk doet aan eerdere ongeloofwaardigheid. [7]
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat in de vorige procedure van eiser zijn gestelde biseksuele geaardheid al is beoordeeld. De rechtbank heeft toen geoordeeld dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser biseksueel is. [8] Eiser heeft in de huidige procedure verklaard dat er niets is veranderd in zijn situatie ten opzichte van de eerdere procedures. [9] Wel heeft eiser als nieuwe omstandigheden aangevoerd dat hij in Nederland twee seksuele relaties heeft gehad.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn gestelde biseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser summier en vaag over de gestelde relaties en het ontstaan hiervan heeft verklaard en dat hij deze niet heeft onderbouwd, terwijl niet is gebleken dat dat niet kan. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij geen beschikking kan krijgen over onderbouwende documenten omdat hij vanwege zijn detentie geen toegang heeft tot de gegevensdrager waar deze documenten op staan. Dit is echter niet door eiser onderbouwd. De verzoeken tot toegang tot de gegevensdrager die door eiser bij het detentiecentrum zouden zijn gedaan zijn door hem niet overgelegd. Verweerder heeft verder, zo blijkt het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag, voldoende doorgevraagd naar de gestelde relaties van eiser. Verweerder heeft eiser vervolgens niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd tegengeworpen dat eiser over die relaties summier heeft verklaard. Ook heeft verweerder voldoende kenbaar rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Verweerder was niet verplicht dit referentiekader in het bestreden besluit expliciet te benoemen. [10] Daar komt bij dat eiser zelf niet heeft geduid wat zijn referentiekader precies is en hoe dat kader van invloed is geweest op de wijze waarop hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft verklaard over zijn gestelde biseksuele relaties. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eisers betrokkenheid bij de MAK ongeloofwaardig kunnen vinden?
7. Eiser voert aan dat het niet redelijk is om aan hem en gemachtigde tegen te werpen dat hij ter staving van dit relevante element vanuit detentie geen documenten en de gegevensdrager heeft kunnen regelen. Verweerder dient wel mee te denken of er andere mogelijkheden zijn om alsnog aan gegevens te komen. Verder is eiser niet met de tegenstrijdigheden geconfronteerd zodat in strijd is gehandeld met Werkinstructie 2014/10. Ook blijkt uit het nader gehoor dat er onduidelijkheid bestond over de manifestaties. Achteraf bleek dat eiser de tolk niet heeft begrepen. Daarnaast is eiser pas sinds 2023 lid van de MAK en is het hem redelijkerwijs niet te verwijten dat hij niet in lijn met de openbare bronnen heeft verklaard. De partij heeft hem in Nederland benaderd, daarom weet hij niet precies wat de organisatie in het buitenland doet of heeft gedaan. Ten slotte motiveert verweerder onvoldoende dat het onlogisch is dat de MAK eiser tot vertegenwoordiger wil maken. Het is algemeen bekend dat andere landen in Nederland mensen werven om zich voor hen in te spannen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers gestelde betrokkenheid bij de MAK niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt. Dat oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
7.2.
Eiser heeft tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaard verschillende stukken (dagvaardingen, bewijs van lidmaatschap, foto’s van manifestaties, screenshots) te bezitten die zijn betrokkenheid bij de MAK kunnen staven. Eiser heeft deze stukken echter tot nog toe niet overgelegd. Dat feit heeft verweerder in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit relevante element kunnen tegenwerpen. De niet onderbouwde verklaring van eiser dat hij vanwege zijn detentie nog geen van deze stukken heeft kunnen overleggen is onvoldoende voor een ander oordeel.
7.3.
Ook heeft verweerder niet ten onrechte bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers betrokkenheid bij de MAK betrokken dat eiseres verklaringen daarover geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Daarbij heeft verweerder in de eerste plaats terecht opgemerkt dat eisers verklaringen in de door hem bij zijn onderhavige asielaanvraag overgelegde levensbeschrijving over zijn betrokkenheid bij de MAK, tegenstrijdig zijn aan de verklaringen die hij tijdens het aanvullend gehoor van 12 januari 2022 daarover heeft afgelegd. Immers, in die levensbeschrijving verklaart eiser dat zijn contacten met de MAK in de periode 2009-2013 in Algerije zijn ontstaan, terwijl hij tijdens het gehoor van 12 januari 2022 heeft verklaard dat hij in Algerije nooit gehoord had over organisaties die opkomen voor vrijheid van geloofsovertuiging en atheïsme en dat de MAK toen niet actief was. Eiser heeft tijdens het laatstgenoemde gehoor ook ontkennend geantwoord op de vraag of hij iets met de MAK deed, terwijl hij in het gehoor opvolgende aanvraag van 2 juli 2024 heeft verklaard dat hij in 2017 en 2018 heeft deelgenomen aan vergaderingen van de MAK. Ook dat is tegenstrijdig. Dat eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet met de voormelde tegenstrijdigheden is geconfronteerd maakt niet dat verweerder die tegenstrijdigheden niet bij de beoordeling heeft kunnen betrekken. Eiser heeft immers bij gelegenheid van het indienen van een zienswijze voldoende tijd gehad om hier op te reageren. Hij heeft dat niet gedaan. Ook in beroep niet.
7.4.
Wat verweerder eiser in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit relevante element verder nog heeft tegengeworpen en eiser daartegen heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond?
8. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is besproken dat door eiser niet wordt betwist dat de aanvraag al kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond omdat het een opvolgende aanvraag is die niet niet-ontvankelijk is verklaard. [11] De beroepsgrond over dat de aanvraag niet als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen op de andere in het bestreden besluit genoemde gronden behoeft dus geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
9. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag in stand blijft.
10. Gezien deze uitspraak op het beroep, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g en h, Vw.
2.Verordening 604/2013.
3.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft het hoger beroep ongegrond verklaard op 2 maart 2023, 202301039/1/V2 en 202301039/2/V2.
4.Dit is eerder ook al overwogen in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3074, rechtsoverweging 11.
5.US Department of State, 2022 Report on International Religious Freedom: Algeria, https://www.state.gov/reports/2022-report-on-international-religious-
6.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2023:1622.
8.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2596.
9.Pagina 8 nader gehoor.
10.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:121.
11.Op grond van artikel 30b, lid 1, onder g, Vw.