Overwegingen
1. Eiser is van Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 28 of 29 december 2014 Algerije verlaten. Hij heeft eerder, op 12 september 2016 en 4 oktober 2018, in Nederland verzocht om asiel.
Verweerder heeft deze aanvragen op grond van de Dublinverordening niet in behandeling
genomen. Eiser heeft tevens op 1 april 2015 asiel aangevraagd in Duitsland, op 23 augustus 2017 in Zwitserland, op 1 november 2017 in Oostenrijk, op 21 maart 2018 in Frankrijk en op 18 september 2018 in Luxemburg. Geen enkele van deze aanvragen is ingewilligd.
2. De onderhavige procedure heeft betrekking op de aanvraag tot verlening van asiel, die eiser heeft ingediend op 10 september 2020, welke aanvraag bij het bestreden besluit opnieuw niet is ingewilligd. Eerder heeft verweerder de aanvraag bij besluit van 8 februari 2021 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Op 12 maart 2021 is het door eiser ingestelde beroep door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (zaaknummer: NL21.2182) gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 8 februari 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor deze in rechte vaststaat. Verweerder heeft eiser aanvullend gehoord en heeft vervolgens een nieuw afwijzend besluit genomen op de asielaanvraag van 10 september 2020.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder acht eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook eisers verklaringen over atheïsme en het niet vervullen van de dienstplicht acht verweerder geloofwaardig. Verweerder acht eisers verklaringen over zijn biseksualiteit niet geloofwaardig. Verweerder heeft in het bestreden besluit vervolgens de geloofwaardige elementen beoordeeld en geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000 omdat eiser niet wordt gevolgd in zijn vrees voor vervolging dan wel dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
Uitspraak rechtbank 12 maart 2021
4. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft in de eerder genoemde uitspraak van 12 maart 2021, geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser met betrekking tot zijn biseksualiteit niet slagen. De rechtbank is tot het oordeel is gekomen dat verweerder
zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser biseksueel is. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder eiser op goede gronden heeft tegengeworpen dat hij in zoverre op meerdere essentiële punten wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard. Verder heeft de rechtbank in de uitspraak geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser met betrekking tot zijn atheïsme wel slagen. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:344 en 347), heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder in het besluit van 8 februari 2021 onvoldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan eiser bij terugkeer naar Algerije bescherming kan krijgen of geen problemen heeft te verwachten. In dit verband verwijst de rechtbank er op dat verweerder, op grond van de informatie afkomstig uit “de herbeoordeling veilige landen van herkomst”, zijn standpunt over het uitzonderen van niet-moslims bij de beoordeling of Algerije voor hen een veilig land van herkomst is heeft gewijzigd. 5. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer problemen zal krijgen in Algerije. Eiser is
atheïst. Eiser zal zich bij terugkeer niet terughoudend opstellen. Van eiser mag ook niet worden gevraagd dat hij zich, om vervolging te voorkomen, na terugkeer naar Algerije terughoudend zal opstellen.
6. Niet in geschil is dat eiser atheïst is. Ook wordt geloofwaardig geacht dat hij in 2011 zwaar is mishandeld na het schrijven van een toneelstuk in 2011 over God en (het ontbreken van) logica in de islam, met als gevolg een gebroken kaak en oogkassen.
7. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1795, r.o. 2) volgt dat verweerder dan moet beoordelen of eiser naar het land van herkomst kan terugkeren. Verweerder moet de verklaringen van eiser hierover beoordelen tegen de achtergrond van wat bekend is over het land van herkomst. Hij moet daarbij onderzoeken hoe hij zijn levensovertuiging bij terugkeer zou willen uiten en of dat zonder terughoudendheid mogelijk is. Bij deze beoordeling moet verweerder ook betrekken de wijze waarop eiser nu in Nederland uiting geeft aan haar levensovertuiging. 8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder na deugdelijk onderzoek genoegzaam heeft gemotiveerd waarom het niet aannemelijk is dat eiser vanwege zijn atheïsme bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarbij heeft verweerder in het aanvullend gehoor eiser afdoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over hoe hij bij terugkeer in Algerije uiting wil geven aan zijn levensovertuiging en hoe hij dat op dit moment in Nederland doet.
9. Verweerder heeft mogen vinden dat het niet aannemelijk is dat eiser daadwerkelijk na terugkeer uiting gaat geven aan zijn atheïsme op de wijze die hij thans stelt. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser gedurende geruime tijd in Nederland is en hij zich in beginsel kan uiten, maar dat slechts sporadisch en in heel beperkte kring heeft gedaan en het daardoor niet aannemelijk is dat hij na terugkeer dit op andere wijze zal gaan doen. Verweerder heeft in wezen overwogen dat eiser vooral stelt wat hij allemaal van plan is te gaan doen en dat het weinig concreet is dat en op welke wijze eiser thans in Nederland uitdraagt atheïst te zijn. Verweerder mag dit ook weinig overtuigend vinden omdat eiser tegelijkertijd verklaart dat het uiten van zijn atheïsme ten overstaan van derden zo belangrijk is. Verweerder heeft weinig gewicht toe te hoeven kennen aan het argument van eiser dat hij nu in Nederland nog terughoudend is in het uiten van zijn atheïsme vanwege vrees. Verweerder heeft daarbij terecht aangegeven dit opmerkelijk te vinden omdat hij in Nederland openlijk kan uiten atheïst te zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat eiser ook geen gewag heeft gemaakt van het uiten van zijn atheïsme gedurende al die jaren die hij sinds zijn vertrek uit Algerije in Europa heeft verbleven. De verklaring van eiser dat hij vooral bezig was met het overleven en het regelen van praktische zaken overtuigt niet. Eiser stelt dat het uiten van zijn atheïsme belangrijk voor hem is en hij stelt dat in Algerije voor inreis in Europa wel te hebben gedurfd en gedaan. Gelet daarop is het opmerkelijk en weinig overtuigend dat eiser al die jaren in Europa het uiten van zijn atheïsme niet te hebben gedurfd en nagenoeg niet te hebben gedaan en nu vooral plannen aan het maken is hoe hij atheïsme na terugkeer zal gaan uiten. Met andere woorden, eiser wil in Algerije wel ten overstaan van derden uiten dat hij atheïstisch is, heeft dit vóór inreis gedaan en wil dat na een mogelijke terugkeer ook doen, maar in de tijd dat hij sinds 2014 in Europa is zou eiser zich hierin terughoudend hebben opgesteld vanwege vrees voor mogelijke gevolgen. Verweerder heeft mogen vinden dat het gegeven dat eiser thans weinig concreet kan verklaren over hoe hij thans uiting geeft aan zijn atheïsme en het gegeven dat eiser thans nagenoeg geen invulling geeft aan het uiten ten overstaan van derden met zich brengt dat niet geloofwaardig is dat eiser na terugkeer dit anders zal gaan doen en daardoor in een met 3 EVRM-strijdige situatie zal geraken.
10. Verweerder heeft voorts ter zitting, desgevraagd, toegelicht dat ook indien wel uitgegaan zou worden van de verklaringen van eiser hoe hij zich na terugkeer wil gedragen en uiten, eiser dan ook geen reëel en voorzienbaar risico loopt om in een met artikel 3 EVRM-strijdige situatie terecht te komen. Verweerder heeft hierbij toegelicht dat ondanks de eerder geloofwaardig geachte gebeurtenissen, de gestelde vrees niet wordt ondersteund door de algemeen bekende informatie over Algerije en eiser deze vrees ook niet op andere wijze heeft weten te onderbouwen.
De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om dit deel van het relaas naar voren te brengen in het gehoor en voldoende heeft bevraagd en dit deel van de risicotaxatie voldoende goed heeft gemotiveerd conform de daartoe opgestelde Werkinstructie 2022/3.
11. Eiser heeft aangegeven dat hij zich bij eventuele terugkeer in Algerije niet zal kunnen conformeren aan de Islamitische gebruiken en voorwaarden. Daardoor zal hij in negatieve zin opvallen. Daarbij zal hij ook zijn mening weer gaan uiten - zoals hij reeds heeft gedaan - waardoor hij als afvallige zal worden gezien. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting verduidelijkt waarom eiser ook vreest dat hij als hij na terugkeer zijn atheïsme uit, hij als afvallige zal worden beschouwd en daardoor artikel 3 EVRM aan terugkeer naar Algerije in de weg staat.
De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende goed heeft gemotiveerd dat de gedragingen die eiser stelt te gaan vertonen na terugkeer niet nopen tot het bieden van bescherming. Uit de algemene landeninformatie blijkt niet, en eiser heeft dit ook niet onderbouwd, dat hij in de sociale omgang met anderen en bij participeren in de samenleving steeds wordt geacht voor te wenden dat hij gelovig is omdat het openlijk tonen om niet mee te doen aan religieuze rituelen gevolgen heeft. Dit blijkt overigens ook niet uit het relaas van eiser dat betrekking heeft op zijn eigen ervaringen voordat hij Algerije heeft verlaten.
12. De rechtbank concludeert dat verweerder geen internationale bescherming hoeft te bieden aan eiser omdat eiser een atheïst is.
13. Eiser betoogt verder ten aanzien van de militaire dienstplicht dat niet is uitgesloten dat hij door de overheid vervolgd zal worden vanwege de weigering de militaire dienstplicht te vervullen. Het ontduiken van de dienstplicht is strafbaar in Algerije.
14. In het bestreden besluit stelt verweerder zich ten aanzien van het niet vervullen van de militaire dienstplicht op het standpunt dat eiser geen recente documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij nog altijd wordt gezocht voor de militaire dienstplicht of waaruit de maatregelen tegen hem dan zouden bestaan. Daarbij volgt uit het Algemeen Ambtbericht van Algerije van november 2020 dat als een persoon ouder dan 30 jaar die de dienstplicht nog niet heeft vervuld, inmiddels is vrijgesteld van militaire dienst.
15. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije zal worden vervolgd omdat hij de dienstplicht niet heeft vervuld. Daarvoor is allereerst van belang dat het enkele feit dat eiser er vanuit gaat dat, nu hij zich niet heeft gemeld naar aanleiding van de dagvaarding, hij nog steeds wordt gezocht, onvoldoende is. Daarna heeft eiser niets meer van de autoriteiten vernomen. Hieruit blijkt niet dat eiser in de negatieve belangstelling staat vanwege het niet vervullen van de militaire dienstplicht. Daarnaast heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat uit het Algemeen Ambtsbericht weliswaar volgt dat er een verplichting is tot het vervullen
van de militaire dienstplicht en dat eiser anders gedetineerd kan worden, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat er inmiddels maatregelen tegen hem zijn genomen en wat die maatregelen inhouden. Daarbij volgt uit het Algemeen Ambtsbericht dat eiser, als persoon ouder dan 30 jaar, die de dienstplicht nog niet heeft vervuld, inmiddels is vrijgesteld van
militaire dienst. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting, desgevraagd, aangegeven deze beroepsgrond niet nader te kunnen onderbouwen.
16. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet ingaat op dat wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht over de kennelijke ongegrondheid van de aanvraag. Eiser stelt zich op het standpunt dat toen hij nog onder de Dublinverordening viel en aan Frankrijk zou worden overdragen hij is vertrokken, maar er inmiddels sprake is van een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. Ook is er geen sprake van een veilig land van herkomst. Er kan volgens eiser dan ook geen sprake zijn van een asielaanvraag die kennelijk ongegrond is.
17. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst. Verweerder heeft in het voornemen overwogen dat er sprake is van een situatie onder h, omdat eiser op 12 september 2016 en op 4 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend heeft en eiser respectievelijk op 4
januari 2017 en op 17 januari 2019 is vertrokken toen hij tot twee maal toe op grond van de Dublinverordening aan Frankrijk overgedragen zou worden. Eiser heeft vervolgens pas op 4 oktober 2018 en op 9 september 2020 een nieuwe aanvraag gedaan. Eiser heeft zich onttrokken aan de zogenoemde Dublinoverdracht en is feitelijk op het grondgebied van Nederland gebleven en heeft zijn feitelijke verblijf daarmee op onrechtmatige wijze verlengd. Eiser kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verweerder in het besluit niet expliciet is ingegaan op de argumenten in de zienswijze, maar in het voornemen is terecht overwogen en gemotiveerd dat is voldaan aan de voorwaarde om de aanvraag, die ongegrond is verklaard, af te doen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw 2000. De rechtbank verbindt geen gevolgen aan het niet herhalen van deze overweging uit het voornemen in het besluit omdat de gegeven motivering voor de afdoeningsmodaliteit juist is.
18. Nu verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, was hij op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bevoegd aan eiser een vertrektermijn te onthouden. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 brengt met zich dat verweerder vervolgens aan eiser een inreisverbod moet opleggen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd gericht tegen de oplegging en/of duur van het inreisverbod.
19. Evenmin zijn inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de weigering om eiser uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vw 2000.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.