ECLI:NL:RBDHA:2024:14990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL23.27723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing proceskostenvergoeding in asielzaak

Op 20 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposante tegen een eerdere uitspraak van 4 december 2023. In die eerdere uitspraak werd het verzoek van de opposante tot proceskostenvergoeding afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De opposante had haar asielaanvraag ingetrokken, waardoor het beroep niet-ontvankelijk zou zijn verklaard als het niet was ingetrokken. De opposante heeft op 5 december 2023 verzet aangetekend tegen deze beslissing, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In de overwegingen van de rechtbank werd benadrukt dat artikel 8:54 van de Awb de mogelijkheid biedt tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft in het verzet enkel beoordeeld of er redelijke twijfel bestond over het oordeel in de eerdere uitspraak. De opposante voerde aan dat de eerdere uitspraak voorbarig was en verwees naar een uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 over de verlenging van de beslistermijn met de WBV 2022/22. De rechtbank oordeelde echter dat er geen nieuwe argumenten waren die twijfel konden zaaien over de eerdere beslissing.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27723

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante], opposante,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam])
tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2023 in het geding tussen
opposante
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde.

Procesverloop

Bij uitspraak van 4 december 2023 (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist op het verzoek tot proceskostenvergoeding van opposante, nu haar asielaanvraag is ingewilligd en het beroep vervolgens is ingetrokken.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan op 5 december 2023.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het verzoek tot proceskostenvergoeding van opposante afgewezen. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend zodat het beroep – als dat niet was ingetrokken – niet-ontvankelijk zou zijn verklaard.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert het volgende aan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [1] van 8 november 2023, [2] waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over het verlengen van de beslistermijn met de WBV 2022/22 [3] , meent opposante dat de aangevallen uitspraak voorbarig is. De rechtbank kan dan ook niet volstaan met te verwijzen naar haar uitspraken van deze zittingsplaats van 21 maart 2023. Opposante stelt dat zij verweerder niet te vroeg in gebreke heeft gesteld.
4. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat niet tot een kennelijk oordeel kon worden gekomen. In verzet zijn immers geen argumenten naar voren gebracht die in het geval van een normale behandeling (ter zitting) hadden kunnen worden aangevoerd en waardoor twijfel zou zijn ontstaan over de uitkomst van het verzoek. [4] Zoals de rechtbank heeft overwogen in de aangevallen uitspraak heeft deze zittingsplaats al eerder in gelijke zin over WBV 2022/22 geoordeeld in drie uitspraken van 21 maart 2023 [5] en in alle vergelijkbare zaken sindsdien. De aanhangige prejudiciële vragen over de verlengde beslistermijn zouden in beroep evenmin tot een andersluidende uitspraak hebben geleid. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft deze vragen namelijk nog niet beantwoord.
5. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.De toelichting bij het besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775.
4.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2177.