ECLI:NL:RBDHA:2024:14915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
11150077 \ RL EXPL 24-10833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gebruiksovereenkomst en de maandelijkse onderhoudsbijdrage na overlijden van de erflater

In deze bodemzaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de gebruiksovereenkomst van een appartement onlosmakelijk verbonden is met een maandelijkse onderhoudsbijdrage, en of deze overeenkomst kan worden ontbonden of gewijzigd na het overlijden van de erflater. De eisende partijen, erfgenamen van de erflater, vorderen dat de gebruiksovereenkomst per sterfdatum van de erflater is beëindigd en dat de gedaagde, die in het appartement verblijft, wordt veroordeeld het appartement te verlaten. De gedaagde voert verweer en stelt dat de gebruiksovereenkomst niet is geëindigd met het overlijden van de erflater, omdat deze niet in de limitatief opgesomde beëindigingsgronden staat.

De kantonrechter oordeelt dat het gebruiksrecht van het appartement niet onlosmakelijk verbonden is met de maandelijkse onderhoudsbijdrage. De verplichting om het appartement 'om niet' ter beschikking te stellen is met het overlijden van de erflater overgegaan naar de erfgenamen. De kantonrechter concludeert dat de gebruiksovereenkomst een overeenkomst voor onbepaalde tijd is en dat er geen zwaarwegende grond is voor opzegging door de eisende partijen. De vorderingen van de eisende partijen worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter wijst erop dat de omstandigheden van de gedaagde, die al lange tijd in het appartement verblijft en op leeftijd is, meegewogen moeten worden in de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
NvE/c
Zaaknummer: 11150077 \ RL EXPL 24-10833
Vonnis van 8 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. [eiser],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
gemachtigde: mr. L.E.M. de Vries-Blom,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J. van Steensel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 mei 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord van 17 juli 2024 met producties,
- de mondelinge behandeling van 2 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [eiser] zijn beiden erfgenaam in de nalatenschap van [erflater] (hierna: erflater) die op 29 november 2021 is overleden.
2.2.
Onderdeel van de nalatenschap is het appartement aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: het appartement).
2.3.
[gedaagde] heeft in de periode 1996 tot en met mei 2004 een affectieve relatie gehad met erflater. [gedaagde] woont in het appartement.
2.4.
In verband met de beëindiging van de relatie hebben erflater en [gedaagde] de tussen hen opgemaakte samenlevingsovereenkomst ontbonden. Zij hebben vervolgens een nieuwe overeenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:

(…)
verklaren:
(…)
b. met elkander in dat kader voorts te zijn overeengekomen dat de ondergetekende [gedaagde] het aan de ondergetekende [erflater] in eigendom toebehorende appartementsrecht (…) [adres] te Rijswijk (…) om niet mag bewonen onder na te noemen condities en dat ondergetekende [erflater] aan de ondergetekende [gedaagde] , zolang dat redelijkerwijs noodzakelijk is, tot het door haar bereiken van de 65-jarige leeftijd dan wel tot haar eerder overlijden, maandelijks bijdrage in haar kosten dan wel tot haar levensonderhoud zal overmaken (…)
3. de ondergetekende [erflater] geeft aan de ondergetekende [gedaagde] die een en ander voor zich aanneemt, het hoogst persoonlijk recht om het hiervoor omschreven appartementsrecht om niet te bewonen, een en ander onder de navolgende bepalingen:
a. het persoonlijk recht van bewoning wordt om niet gevestigd;
(…)
f. het onderhavige recht eindigt:
1. bij overlijden van de gerechtigde;
2. bij faillissement van de gerechtigde;
3. bij het metterwoon verlaten van het appartementsrecht gedurende meer dan vier maanden;
4. bij het sluiten van een huwelijk of geregistreerd partnerschap;
5. indien en zodra de gerechtigde een gemeenschappelijke huishouding met een ander/anderen voert;
6. indien en zodra de gerechtigde het appartementsrecht door een ander/anderen laat bewonen danwel et een ander/anderen bewoont.
(…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vordert - samengevat - voor recht te verklaren dat de gebruiksovereenkomst van 3 mei 2004 per sterfdatum van erflater is beëindigd en [gedaagde] te veroordelen het appartement binnen drie maanden te verlaten na betekening van dit vonnis, althans de gebruiksovereenkomst te wijzigen in die zin dat de bepaling 'om niet' wordt omgezet in een redelijke vergoeding te bepalen op € 1.250,- per maand en [gedaagde] te veroordelen in de (na)kosten.
3.2.
[eisers] c.s. stelt dat [gedaagde] zonder recht of titel in het appartement verblijft. De gebruiksovereenkomst voor het appartement is een persoonlijk recht dat, net als bij een alimentatieverplichting, na overlijden van de erflater is komen te vervallen. Het woonrecht is verbonden aan de maandelijkse bijdrage aan [gedaagde] , zodat het om een onderhoudsverplichting gaat. [eisers] c.s. zijn dan ook niet gebonden aan die overeenkomst. De bedoeling van erflater is ook niet geweest dat de verplichting ook na zijn overlijden nog werking zou hebben en dus zou overgaan naar zijn erfgenamen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van deze procedure. [eisers] c.s. is rechtsopvolger onder algemene titel geworden van de gebruiksovereenkomst voor het appartement. De gebruiksovereenkomst eindigt slechts in de limitatief opgesomde gevallen onder 3, aanhef en letter f. Het overlijden van erflater staat daar niet bij. Het woonrecht van [gedaagde] en de maandelijkse bijdrage zijn twee afzonderlijke afspraken die los van elkaar staan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid kantonrechter
4.1.
Partijen hebben met elkaar afgesproken de zaak ter beslechting aan de kantonrechter voor te leggen en zich daarbij het recht voorbehouden om van de uitspraak in hoger beroep te kunnen. De kantonrechter acht zich op grond van artikel 96 lid 1 Rv bevoegd kennis te nemen van de zaak.
De gebruiksovereenkomst is niet geëindigd na overlijden erflater
4.2.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is hoe het gebruiksrecht van het appartement gekwalificeerd moet worden. Anders dan [eisers] c.s. heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat het gebruiksrecht van het appartement niet onlosmakelijk verbonden is met de maandelijkse onderhoudsbijdrage die erflater een bepaalde periode aan [gedaagde] heeft verstrekt. Dit betekent dat het gebruiksrecht niet gezien moet worden als een wettelijke onderhoudsverplichting die persoonsgebonden is. Dat heeft tot gevolg dat het gebruiksrecht niet zonder meer is geëindigd met het overlijden van erflater.
4.3.
Erflater heeft de verplichting op zich genomen om zijn appartement ‘om niet’ aan [gedaagde] ter beschikking te stellen. Deze verplichting is met het overlijden van erflater onder algemene titel overgegaan naar de erfgenaam [eisers] c.s. In de gebruiksovereenkomst staan de gevallen opgesomd wanneer de overeenkomst eindigt. Het overlijden van erflater is daar niet een van. Dat partijen over die keuze hebben nagedacht acht de kantonrechter aannemelijk omdat het overlijden van [gedaagde] wel benoemd staat als beëindigingsgrond.
4.4.
De stelling van [eisers] c.s. dat erflater ten tijde van het aangaan van de overeenkomst nooit de bedoeling heeft gehad om [gedaagde] tot aan haar overlijden in het appartement te laten en dat, indien die bedoeling er wel was geweest, het dan wel bij notariële akte was geregeld, vindt onvoldoende steun in de stukken. De tekst in de gebruiksovereenkomst doet eerder het tegenovergestelde vermoeden. Het is niet zo dat een dergelijke verplichting alleen bij notariële akte kan worden vastgelegd. Dat erflater in een ongedateerd dagboek beschrijft dat hij spijt heeft van zijn toezegging maakt dit niet anders. Er kan immers niet vastgesteld worden dat die gedachten ten tijde van het aangaan van de gebruiksovereenkomst speelden.
Geen ontbinding of wijziging van de gebruiksovereenkomst
4.5.
[eisers] c.s. heeft subsidiair gevorderd de gebruiksovereenkomst met [gedaagde] te beëindigen op een in goede justitie te bepalen termijn dan wel te wijzigen in die zin dat [gedaagde] een marktconforme gebruiksvergoeding gaat betalen.
4.6.
Vast staat dat in de gebruiksovereenkomst een aantal limitatieve beëindigingsgronden staan vermeld. Eenzijdige opzegging van de gebruiksovereenkomst door een van partijen staat daarin niet vermeld. De verplichting om het gebruik ‘om niet’ loopt – voor zover hier relevant – door tot aan het overlijden van [gedaagde] . Daarmee is de gebruiksovereenkomst een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Indien wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Die eisen kunnen voorts in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding [1] .
4.7.
Omdat de gebruiksovereenkomst ziet op het gebruik van het appartement en het dus om een fundamenteel recht, het huisrecht, van [gedaagde] gaat is de kantonrechter van oordeel dat [eisers] c.s. een zwaarwegende grond dient te hebben voor het kunnen opzeggen van de gebruiksovereenkomst. Op dat punt heeft [eisers] c.s. echter te weinig gesteld. Er wordt opnieuw verwezen naar de (kennelijke) bedoeling van erflater, maar daarover is al geoordeeld dat die kennelijke bedoeling onvoldoende is gebleken. Voor zover het [eisers] c.s. gaat om het weer volledig kunnen beschikken over hun eigendom weegt dat minder zwaar dan het huisrecht van [gedaagde] . Waarbij meegewogen wordt dat [gedaagde] op dit moment 81 jaar is, daar al twintig jaar verblijft en de huizenmarkt zodanig overspannen is dat een andere woning niet op korte termijn beschikbaar zal zijn.
4.8.
[eisers] c.s. heeft onder verwijzing naar het arrest van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [2] betoogd dat de gebruiksovereenkomst door de erfgenamen kan worden gewijzigd omdat er geen niet-wijzigingsbeding is opgenomen.
4.9.
Op zich is het juist dat onder omstandigheden aanpassing van de gebruiksovereenkomst (gehele of gedeeltelijke ontbinding) op vordering van een partij mogelijk is indien er sprake is van onvoorziene omstandigheden (6:258 BW). Die onvoorziene omstandigheden moeten wel van dien aard zijn dat van de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht. [eisers] c.s. heeft alleen geen onvoorziene omstandigheden aangevoerd, anders dan het overlijden van erflater. Maar dat kan moeilijk als een onvoorziene omstandigheid worden gezien bij het aangaan van de gebruiksovereenkomst. Het overlijden van een persoon is immers een van de zekerheden van het leven. Evenmin is de gestelde spijt die erflater zou hebben gehad over het sluiten van de gebruiksovereenkomst van voldoende gewicht. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] wellicht een eigen vermogen heeft, is onvoldoende grond om te kunnen oordelen dat zij in redelijkheid geen ongewijzigde voortgang van de gebruiksovereenkomst mag verwachten.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eisers] c.s. zullen worden afgewezen. [eisers] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] c.s. af,
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] c.s. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.F.H. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.

Voetnoten

1.HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685, rov. 3.6, HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341, rov. 3.5.1 en HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134, NJ 2016/450, rov. 4.4.2