Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 november 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Meijer van 12 januari 2024 met een productie, en
- een journaalbericht van mr. Ruijgrok van 26 januari 2024 met producties.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, en
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk.
3.De feiten
- primairte bepalen dat de man met ingang van 8 december 2008 € 1.800,- per maand aan partneralimentatie moet betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een bedrag als de rechtbank juist acht;
- subsidiairde man te veroordelen om aan de vrouw als achterstallige partneralimentatie te betalen een bedrag van € 129.231,18, alsmede vanaf 24 juni 2021 € 2.286,65 per maand aan partneralimentatie, voor het eerst te verhogen met de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2022 en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2021 dan wel een te betalen bedrag en met ingang van een datum als de rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente van de door de rechtbank vast te stellen datum;
- de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van heden vast te stellen op € 2.286,65 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen dan wel een te betalen bedrag en met ingang van een datum als de rechtbank juist acht;
- de overige rechten en plichten van partijen vast te stellen op de wijze zoals neergelegd in het convenant en te bepalen dat het convenant deel uitmaakt van de beschikking;
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 8.197,75 dan wel een bedrag als de rechtbank juist acht.
- primairde vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel die verzoeken af te wijzen;
- subsidiair,voor zover komt vast te staan dat tussen partijen wel afspraken zijn gemaakt over door de man te betalen partneralimentatie deze bijdrage met ingang van 8 december 2008 op nihil te stellen;
- meer subsidiairde termijn waarover de vrouw recht heeft op partneralimentatie op grond van artikel 1:402 lid 2 BW te bekorten.
4.De omvang van het geschil
- de werking van de bestreden beschikking te schorsen;
- de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- de alimentatieovereenkomst, zoals opgenomen in het convenant, in te trekken, omdat deze overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven;
- subsidiair, als de alimentatieovereenkomst in het convenant door het hof (al dan niet in gewijzigde vorm) in stand wordt gelaten, de door de man op basis van de alimentatieovereenkomst verschuldigde partneralimentatie, voor zover die ziet op de periode vóór 24 juni 2021, op nihil te stellen wegens rechtsverwerking door de vrouw;
- meer subsidiair, als de alimentatieovereenkomst in het convenant door het hof (al dan niet in gewijzigde vorm) in stand wordt gelaten, deze overeenkomst te wijzigen of in te trekken, omdat deze overeenkomst na 4 september 2008 door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven en de door de man te betalen partneralimentatie vanaf 2008 dan wel 2016 op nihil te stellen dan wel op een bedrag als het hof juist acht;
- meer subsidiair, als de alimentatieovereenkomst in het convenant door het hof (al dan niet in gewijzigde vorm) in stand wordt gelaten, te termijn die in de alimentatieovereenkomst is opgenomen te wijzigen in de in 2008 geldende wettelijke alimentatietermijn van twaalf jaar dan wel een termijn vast te stellen als het hof juist acht, omdat sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de man kan worden verwacht;
5.De motivering van de beslissing
huwelijksgerelateerdebehoefte te voorzien.