4.1.De rechtbank overweegt, dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden 3a, 3i, 4a en 4c niet zijn bestreden. De maatregel is gemotiveerd en er zijn ten minste twee van de gronden - als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 5.1b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) - waarvan één zware grond, aanwezig. Daarmee is voldaan aan de in artikel 5.1b van het Vb neergelegde voorwaarde voor inbewaringstelling en is er voldoende reden om aan te nemen, dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van zijn vertrek en overdracht ontwijkt of belemmert. Ten aanzien van grond 3c overweegt de rechtbank, dat ter zitting is gebleken, dat het terugkeerbesluit door de terinzagelegging op rechtsgeldige wijze bekend is gemaakt. Toezending aan een gemachtigde was niet aan de orde.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer, die volgt uit de beschikking van 23 mei 2024 en de verklaringen van eiser, dat hij niet terug wil keren naar Algerije, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser, die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De minister heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven, dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen, die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij. Alhoewel de rechtbank eiser kan volgen in zijn opmerking, dat de inbewaringstelling hem erg zwaar valt, is dit onvoldoende om opheffing van de maatregel te bevelen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De minister heeft op dag vijf van de inbewaringstelling een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. In het algemeen geldt, dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken, die aanleiding geven hiervan af te wijken. De rechtbank is aldus van oordeel, dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.