ECLI:NL:RBDHA:2024:14854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL23.24861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van middelenvereiste en inburgeringsvereiste

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 5 augustus 2022, omdat niet voldaan werd aan het middelenvereiste en het inburgeringsvereiste. Eiseres, geboren in 1960 met de Iraakse nationaliteit, heeft bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 1 augustus 2023. De rechtbank heeft de zaak op 5 september 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder heeft vastgesteld dat referent, die binnenkort de AOW-leeftijd bereikt, niet kan worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht, aangezien hij niet heeft aangetoond dat hij blijvend niet kan voldoen aan deze verplichting. De rechtbank concludeert dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van eiseres, en dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Irak uit te oefenen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat referent medische zorg nodig heeft die alleen in Nederland beschikbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24861

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres.
1.1
Bij besluit van 5 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verstrekken van een afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar echtgenoot, [referent] (hierna: referent), afgewezen. Bij besluit van 1 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1960 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres wenst bij haar partner [referent] (referent) te verblijven. Op 21 april 2022 heeft eiseres daarom een aanvraag ingediend voor een mvv.
2.1 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste en het inburgeringsvereiste. Verweerder heeft overwogen dat referent niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste, omdat niet is aangetoond dat hij blijvend niet kan voldoen aan de sollicitatieplicht. Daarnaast is eiseres niet geslaagd voor het inburgeringsexamen en is er geen reden om haar van de plicht om te slagen voor het examen te ontheffen. Verder heeft verweerder overwogen dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [1] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat referent ten onrechte niet is vrijgesteld van het middelenvereiste. Referent bereikt binnenkort immers de AOW-leeftijd. Uit een brief van de gemeente Zwolle blijkt dat referent zijn uitkering behoudt tot de AOW-leeftijd. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat in deze brief niets staat opgenomen over vrijstelling van de sollicitatieplicht en gaat volledig voorbij aan de verwachtingen. Het is niet realistisch dat referent in die tussentijd nog een baan zal vinden. Ten aanzien van het inburgeringsvereiste voert eiseres primair aan dat het inburgeringsvereiste in strijd is met artikel 7, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verder is volgens eiseres het inburgeringsvereiste in strijd met het discriminatieverbod van artikel 14 van het EVRM, omdat het inburgeringsvereiste onrechtvaardig onderscheid maakt tussen familieleden van asielstatushouders en aanvragers van gezinsherenigers. Daarnaast doet eiseres een beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 16 april 2024 [2] en Middelburg van 1 augustus 2024 [3] , waarin is geoordeeld dat het inburgeringsvereiste discriminatie op grond van ras inhoudt. Subsidiair voert eiseres aan dat zij in aanmerking dient te komen voor een ontheffing van de verplichting om het inburgeringsexamen te halen. Eiseres wijst daarbij op haar persoonlijke omstandigheden. Tot slot doet eiseres een beroep op artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Middelenvereiste4. Niet in geschil is dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet, nu hij een uitkering krachtens de Pw [4] krijgt en inkomsten uit die uitkering niet kunnen worden aangemerkt als zelfstandige middelen. In geschil is of referent van het middelenvereiste moet worden vrijgesteld nu hij binnenkort de AOW-leeftijd bereikt.
4.1
Op grond van artikel 3.22, eerste lid, van het Vb [5] kan een vreemdeling vrijgesteld worden van het middelenvereiste als deze vreemdeling een Participatiewet-uitkering krijgt en blijvend niet aan de sollicitatieplicht als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a Pw kan voldoen. Om vrijstelling te krijgen van de sollicitatieplicht op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw dient de vreemdeling op grond van paragraaf B7/2.1.1 van de Vc [6] met stukken te onderbouwen dat de vreemdeling sinds vijf jaar volledig is vrijgesteld van de sollicitatieplicht én dat het niet te verwachten is dat de vreemdeling binnen één jaar gedeeltelijk of volledig kan gaan werken.
4.2
Vaststaat dat referent niet voldoet aan het formele vereiste van vijf jaar volledige vrijstelling van de sollicitatieplicht. Omdat het gaat om beleid waarmee bepaald wordt of iemand in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste, is het voor verweerder mogelijk om, gelet op bijzondere omstandigheden, af te wijken van dit beleid. [7]
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is bijzondere omstandigheden waardoor het niet redelijk is om de aanvraag af te wijzen. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat referent op geen enkele wijze heeft aangetoond dat er geen mogelijkheden zijn om werk te vinden dat wel geschikt is voor hem. Verweerder heeft van referent mogen verwachten dat hij zijn best doet om een eigen inkomen te hebben, en dat hij zich hier voor inzet. Referent heeft sinds hij op 12 november 2020 vanuit Irak weer in Nederland is komen wonen niet gewerkt. Referent heeft niet aangetoond dat hij vanaf dat moment heeft geprobeerd om aan werk te komen. Dat referent binnenkort de AOW-leeftijd zou bereiken heeft verweerder als onvoldoende bijzonder mogen vinden. Referent had ten tijde van de aanvraag immers nog ruim twee jaar kunnen werken. In de medische situatie van referent heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om af te wijken van het beleid nu niet is gebleken dat zijn medische situatie dusdanig ernstig was dat referent niet kon werken. Anders dan eiseres stelt blijkt uit de brief van de gemeente Zwolle van 28 juni 2022 niet dat referent vrijgesteld was van de sollicitatieplicht nu uit die brief enkel volgt dat referent binnenkort 65 jaar wordt en zijn uitkering behoudt tot aan de AOW-leeftijd.
4.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Omdat het middelenvereiste een zelfstandige afwijzingsgrond is, laat de rechtbank de beroepsgronden van eiseres die zien op het inburgeringsvereiste onbesproken.
Artikel 8 EVRM5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiseres. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt. Daarbij heeft verweerder alle relevante omstandigheden meegewogen. Bovendien is er geen sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Irak uit te oefenen en is referent ook afkomstig uit Irak, waardoor hij bekend is met de taal en cultuur. Tot slot heeft eiseres niet onderbouwd dat referent niet in Irak kan gaan wonen vanwege zijn gezondheid. Er is geen reden aan te nemen dat referent momenteel medische zorg nodig heeft waarvoor verblijf in Nederland noodzakelijk is. Dat de medische zorg in Nederland in het algemeen beter zou zijn dan in Irak, betekent niet dat noodzakelijke medische behandeling daar niet mogelijk is. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Đukić, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Participatiewet.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).