ECLI:NL:RBDHA:2024:14821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL24.35197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van bewaring en rechtsbijstand in vreemdelingenzaken met betrekking tot overdracht aan België

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2024 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring van eiser, een Russische vreemdeling, die op 3 september 2024 in bewaring is gesteld door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat eiser niet op de juiste wijze was geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand en omdat hij zonder advocaat is gehoord. De rechtbank constateerde dat de informatieplicht was geschonden en dat er gebreken waren in de procedurele waarborgen. Eiser was in bewaring gesteld met het argument dat er een significant risico was dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken, maar de rechtbank oordeelde dat dit onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, hem in vrijheid gesteld en de bewaringsmaatregel opgeheven. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser voor de onrechtmatige bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35197

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd aan eiser.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is met tussenkomst van een registertolk in persoon gehoord en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Russische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Op 3 september 2024 is eiser staande gehouden, overgebracht en opgehouden. Op deze datum is hij ook gehoord en aansluitend in bewaring gesteld.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder gemotiveerd dat eiser in bewaring wordt gesteld omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het concreet aanknopingspunt is een Eurodac-hit België van 28 februari 2024. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, ter motivering van het significante onttrekkingsrisico, als zware grond vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4. Eiser heeft als beroepsgrond aangevoerd dat verweerder had moeten afzien van de inbewaringstelling of had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser was namelijk slechts toevallig in Nederland om een vriend te bezoeken. Zijn vrouw en kinderen wonen in Leuven, België en hij wil graag terug naar zijn gezin.
5. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Eiser is staandegehouden tijdens een mobiel toezicht-controle. Bij het na de staandehouding raadplegen van het Schengen Informatie Systeem is gebleken dat door de Poolse en door de Franse autoriteiten aan eiser een inreisverbod is opgelegd. Tevens bleken de gegevens van eiser te zijn geregistreerd in Eurodac en zijn in de M105-D twee zogenoemde “Eurodac-treffers België” vermeld. In de M105-D is ook benoemd dat navraag is gedaan bij de Belgische autoriteiten over de verblijfsstatus van eiser. De Belgische autoriteiten hebben medegedeeld dat de asielaanvraag die eiser in België heeft gedaan is afgewezen op 22 april 2024 en dat eiser thans geen rechtmatig verblijf in België heeft. Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend en is in bewaring gesteld om de Dublinoverdracht aan België te verzekeren. Indien verweerder het doel van de maatregel ook kan bereiken met de oplegging van een lichter middel, is hij gehouden om dat te doen. Verweerder heeft gelet op de verklaringen van eiser niet hoeven aan te nemen dat eiser zich beschikbaar zou houden voor de Dublinprocedure en de gereguleerde overdracht indien wordt afgezien van oplegging van de maatregel of indien wordt volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser heeft namelijk te kennen gegeven uit eigen beweging terug te zullen gaan naar België. Verweerder heeft dit voldoende deugdelijk onderzocht in het gehoor en voldoende deugdelijk in de maatregel gemotiveerd. Verweerder heeft ook niet hoeven afzien van oplegging van de maatregel omdat eiser heeft verklaard dat zijn gezin in België verblijft en hij samen met zijn gezin woont. Eiser heeft immers geen rechtmatig verblijf in België, zodat verweerder eiser niet kan toestaan om zelfstandig en zonder toestemming van de Belgische autoriteiten België in te reizen.
6. Eiser heeft geen andere beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank heeft aanvullend een ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek verricht en overweegt in dat kader als volgt.
7. De rechtbank heeft partijen voorgehouden ermee bekend te zijn dat de Afdeling de bewaringsrechter niet bevoegd acht het voortraject ambtshalve te beoordelen. De Afdeling heeft dit onder meer in haar einduitspraak na verwijzing van 26 juli 2023 (ECLI:RVS:2023:2829) als volgt uiteengezet:

(…)

5.2.
De overwegingen van het Hof in het arrest C, B en X geven aanleiding om de voorwaarden voor een rechtmatige bewaring als kwestie van openbare orde aan te merken. Het absolute vereiste om een vreemdeling in vrijheid te stellen als niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring hangt samen met het vereiste dat de rechtmatigheid van de bewaring altijd ter beoordeling aan de rechter wordt voorgelegd, ook als een vreemdeling daar zelf geen beroep tegen instelt (artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000). In het verlengde hiervan ligt de noodzaak van periodieke hertoetsing van de voorwaarden voor een rechtmatige bewaring. Zie hiervoor de punten 83 tot en met 85 van het arrest. Aan dat absolute vereiste kan bovendien alleen worden voldaan als de rechter de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring los van de wil en kennis van partijen toetst. Daarbij wijst de Afdeling op het zware gewicht dat het Hof toekent aan het belang van het recht op vrijheid en de ernst van de inmenging in dat recht. Het gaat immers om bewaring van personen om andere redenen dan de vervolging of bestraffing van strafbare feiten. Zie hiervoor punt 88 van het arrest.
Reikwijdte van de ambtshalve toets
6. De tweede vraag die de Afdeling in relatie tot het arrest C, B en X moet bespreken gaat over de reikwijdte van de verplichte ambtshalve toetsing. Het Hof oordeelt in het arrest dat de bewaringsrechter in een voorkomend geval ambtshalve de niet-naleving van Unierechtelijke voorwaarden voor een rechtmatige bewaring moet vaststellen. Op die manier kan de bewaringsrechter voldoen aan het absolute vereiste om een vreemdeling in vrijheid te stellen wanneer niet of niet langer aan die voorwaarden wordt voldaan. De Afdeling leidt daaruit echter niet af dat de ambtshalve toets alleen betrekking heeft op Unierechtelijke voorwaarden voor een rechtmatige bewaring. De Afdeling leidt daaruit ook niet af dat ambtshalve toetsing alleen vereist is als de bewaring nog voortduurt op het moment dat de rechter daar een oordeel over moet geven. De Afdeling komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
(…)
6.2.
Het bovenstaande laat zich het beste illustreren aan de hand van een voorbeeld. Stel dat uit de dossierstukken niet blijkt dat de staatssecretaris na inbewaringstelling van een vreemdeling uitzettingshandelingen heeft verricht. Dan moet de bewaringsrechter partijen daar ter zitting of schriftelijk over bevragen. Want als die handelingen niet of te laat hebben plaatsgevonden heeft de staatssecretaris onvoldoende voortvarend gehandeld en is de bewaring onrechtmatig. De bewaringsrechter moet dit dan in een voorkomend geval ambtshalve vaststellen en de bewaring opheffen. Dit ligt anders als uit de dossierstukken bijvoorbeeld niet blijkt of tijdens het transport van een vreemdeling handboeien zijn gebruikt. Daar hoeft de bewaringsrechter geen onderzoek naar te doen in het kader van de ambtshalve toets. Want zelfs als er handboeien zijn gebruikt tijdens het transport en dat gebruik blijkt onrechtmatig te zijn geweest, wil dat nog niet zeggen dat de bewaring onrechtmatig is en dan sprake is van een onrechtvaardige inmenging in het recht op vrijheid.
(…)
8. De rechtbank begrijpt deze motivering van de Afdeling niet. Het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek dient immers op tegenspraak plaats te vinden zoals het Hof heeft uitgelegd in haar arrest van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C, B en X (ECLI:EU:C:2022:858, punt 88). De rechtbank overweegt dat het onderzoek op tegenspraak niet alleen het beginsel van hoor en wederhoor waarborgt, maar ook de mogelijkheid biedt om met partijen gebreken in het voortraject te bespreken en naar hun beider belangen te vragen voor het geval de rechtbank een belangenafweging geraden acht. De rechtbank overweegt dan ook, anders dan de Afdeling, dat het rechtmatigheidsonderzoek dat de rechtbank verplicht is om te verrichten, alle rechtmatigheidsaspecten van de inbreuk op het recht op vrijheid en dus de bewaring omvat. Anders gezegd, alle argumenten die als ze zouden zijn aangedragen, door de rechtbank zouden worden betrokken bij de beoordeling of de maatregel rechtmatig is opgelegd en voortduurt, maken onderdeel uit van het onderzoek dat de rechtbank zal verrichten en zal betrekken bij de beoordeling of eiser in vrijheid moet worden gesteld. De grondslag voor de bewaringsmaatregel die aan eiser is opgelegd komt voort uit het Unierecht, dus de verplichting voor de rechtbank om een doeltreffende voorziening in rechte als gegarandeerd in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie te bieden, betreft alle aspecten die de rechtmatigheid van deze maatregel regarderen. De Afdeling heeft bovendien in deze zelfde uitspraak overwogen dat de voorwaarden voor de bewaring van openbare orde zijn en aspecten van openbare orde moet de rechtbank ook op grond van nationaal recht ambtshalve beoordelen. De rechtbank vermag dus niet in te zien waarom de omvang van de verplichting voor de rechtbank om de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de bewaringsmaatregel ambtshalve te onderzoeken en te beoordelen beperkt zou zijn tot alleen die feiten en omstandigheden die, als ze aan de orde zijn, zonder nadere belangenafweging tot de conclusie leiden dat de bewaring onrechtmatig is. De rechtbank heeft dan ook, in het kader van het op tegenspraak verrichte ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek, een aantal aspecten van het voortraject met beide partijen besproken en hun zienswijze hierover gevraagd. De rechtbank heeft partijen ook aangegeven dat de rechtbank waarschijnlijk een aantal gebreken gaat vaststellen in het voortraject en heeft partijen daarom uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om hun belangen voor voortduring, dan wel opheffing van de maatregel, te benoemen en te onderbouwen. De rechtbank overweegt hierover in dit kader verder als volgt.
9. In de M110 is het navolgende vermeld:
(…)
“De vreemdeling verklaarde mij,
(…)
in de Tjetjeens taal, met behulp van de telefonisch vertalende niet beëdigde tolk wegens:
(X) vereiste spoed en een beëdigd tolk niet tijdig beschikbaar was”
(…)
10. De rechtbank heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat in de maatregel geen nadere informatie over de niet-beschikbaarheid van een beëdigde tolk en geen nadere informatie over de vereiste spoed is opgenomen. De rechtbank heeft verweerder verzocht om een standpunt in te nemen of dit een gebrek in de maatregel is. Verweerder heeft daarop aangegeven voorafgaand aan de zitting hierover navraag te hebben gedaan en dat telefonisch is medegedeeld dat er ten tijde van het gehoor geen beëdigde tolk via Global Talk beschikbaar was. De rechtbank overweegt dat in de maatregel had moeten worden vermeld welke inspanningen zijn geleverd om aan de zogenoemde afnameplicht te voldoen. Verweerder heeft verder, desgevraagd, erkend dat ook in de maatregel had moeten worden gemotiveerd waaruit de vereiste spoed is gebleken. De rechtbank constateert dat sprake is van een gebrek omdat in de maatregel niet is gemotiveerd dat er geen beëdigde tolk beschikbaar was en desondanks vanwege vereiste spoed eiser is gehoord over een mogelijk op te leggen bewaringsmaatregel. Het standpunt van verweerder dat ook niet-beëdigde tolken die worden ingezet door verweerder aan bepaalde kwaliteitseisen moeten voldoen leidt niet tot een ander standpunt omdat, als de rechtbank dit zou volgen, dit sterk afbreuk zou doen aan de plicht om met tussenkomst van beëdigde tolken te horen over een mogelijke inbewaringstelling.
11. In de M110 is voorts het navolgende vermeld:
(…)
Op 03-09-2024, te 20:45 uur, hoorde ik in Brigade Koninklijke Marechaussee LZ te Maastricht Airport in verband met het bepaalde in artikel:
(X) 59a
[eiser]
(…)
Op 03-09-2024 te 20:52 werd de advocaat/de advocatenpiketdienst te onbekend per email naar piketcentrale, tot 20:00 van het op handen zijnde gehoor op de hoogte gesteld.
(…)
12. De rechtbank heeft verweerder verzocht om toe te lichten wat de inhoud van deze opmerking is omdat de rechtbank geen idee heeft wat de Adjudant-onderofficier die eiser heeft gehoord en vervolgens de maatregel heeft opgelegd hiermee heeft bedoeld.
In de maatregel is tevens het navolgende vermeld:
(…)
Het gehoor vond plaats
(…)
(X) zonder de aanwezigheid van een advocaat, omdat er twee uren verstreken zijn na het inlichten van de advocatenpiketdienst en er geen reactie van die zijde ontvangen is;
(…)
(X) ten aanzien van de afwezigheid van de advocaat:
Ik begrijp dat u een advocaat voor mij in kennis stelt en deze alle stukken ontvangt en mij morgen zal bezoeken.
Piketcentrale is in kennis gesteld. Vreemdeling heeft pas na 20:00 uur zijn asielwens kenbaar gemaakt nadat zijn verblijfsrechtelijke positie duidelijk was geworden en bleek dat hij in België 2 asielaanvragen heeft gedaan en beroep heeft ingesteld tegen de afwijzingen daar, echter de aanvragen in België hebben niet geleid tot het verkrijgen van verblijfsrecht. Derhalve is zijn raadsman via de piketcentrale in kennis gesteld. De advocatuur is na 20:00 uur niet meer beschikbaar.
(…)
13. De rechtbank heeft met partijen besproken dat op grond van deze verbalisering van het bewaringsgehoor de feitelijke gang van zaken nauwelijks te reconstrueren is. De rechtbank acht dit kwalijk omdat de rechtbank moet kunnen nagaan of alle procedurele waarborgen in acht zijn genomen. Dit vergt dat degene die hoort, begrijpt welke procedurele waarborgen moeten worden geboden en hoe dit vervolgens moet worden weergegeven in het proces-verbaal van gehoor. De rechtbank overweegt dat uit dit proces-verbaal evident volgt dat de betreffende adjudant-onderofficier de inhoud en het belang van het recht op rechtsbijstand niet heeft onderkend en overigens niet op de hoogte lijkt van wat hij moet doen als hij na 20:00 uur een aanvang wil maken met het bewaringsgehoor.
14. Het recht op rechtsbijstand in bewaringszaken is neergelegd in artikel 100 Vw, artikel 5.2 Vb en in paragraaf A5/6.5 Vc. Het recht op rechtsbijstand houdt onder meer in dat de vreemdeling die in bewaring wordt gesteld het recht heeft om zich (óók) gedurende het gehoor dat voorafgaat aan de oplegging van de maatregel te laten bijstaan door een gemachtigde. Aan de vreemdeling dient gevraagd te worden of hij van dat recht gebruik wil maken. Dit is dus niet hetzelfde als zonder vragen te stellen mede te delen dat de advocaat na de inbewaringstelling een afschrift van de maatregel krijgt en hij die met zijn advocaat kan bespreken en beroep kan instellen. Het is aan de vreemdeling om te bepalen of hij van dit recht gebruik maakt. Indien de vreemdeling dit wenst, dient de voorkeursadvocaat te worden gebeld of de piketcentrale te worden ingeschakeld. In paragraaf A5/6.5 Vc is hierover het navolgende opgenomen:
(…)
6.5.
Bijstand van een advocaat
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV stelt de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Als de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst en een voorkeursadvocaat heeft, dan wordt de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Bij een hernieuwde inbewaringstelling als bedoeld in paragraaf A5/6.7 Vc kan dit bericht verzonden worden naar de advocaat die de vreemdeling in de eerdere bewaringsprocedure al bijstond.
Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat:
• indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst;
• indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn; of
• indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.
(…)
15. De rechtbank heeft met partijen besproken er van uit te gaan dat indien de advocaat aangeeft niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn, dit wel met de vreemdeling wordt overlegd en de vreemdeling hiermee akkoord gaat. Indien de advocaat de piketmelding accepteert en vervolgens zonder contact op te nemen met de vreemdeling aangeeft niet bij het gehoor aanwezig te willen of te kunnen zijn, zal de ambtenaar die het gehoor wil aanvangen, naar het oordeel van de rechtbank, aan de vreemdeling moeten vragen of hij instemt met het horen zonder de aanwezigheid van de advocaat die de piketmelding heeft geaccepteerd. Indien de vreemdeling de bijstand van “een advocaat” wenst gedurende het gehoor en de piketadvocaat zonder overleg en zonder toestemming van de vreemdeling besluit het gehoor niet te zullen bijwonen, zal een andere piketadvocaat moeten worden verzocht om de vreemdeling gedurende het gehoor bij te staan. Het recht op rechtsbijstand is immers het recht van de vreemdeling en alleen de vreemdeling kan bepalen dat de advocaat het gehoor niet hoeft bij te wonen. Het kan dus niet zo zijn dat indien de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst, de enkele mededeling van de advocaat aan degene die gaat horen dat hij het gehoor niet wil of kan bijwonen, betekent dat de vreemdeling zijn recht op rechtsbijstand niet kan effectueren. Weliswaar gaat de rechtbank niet over de relatie van de advocaat en zijn cliënt. Het is echter aan de ambtenaar die gaat horen om te zorgen dat de vreemdeling zijn recht op rechtsbijstand gedurende het bewaringsgehoor kan effectueren en dat aspect van de bewaringsprocedure is wel onderdeel van de rechtmatigheidsbeoordeling door de rechter. Het eenzijdig mededelen dat de advocaat niet komt, maar deze na het gehoor een afschrift van de maatregel ontvangt en de vreemdeling later zal bezoeken, is geen afdoende invulling van het bieden van deze procedurele waarborg en volstaat niet als de vreemdeling tijdens het gehoor rechtsbijstand wil.
16. In het dossier is een “HV04” gevoegd, wat een “Bericht Registratie Vreemdelingenpiket bureau voor Rechtshulp” behelst. In deze piketmelding is vermeld dat deze op 3 september 2024 is opgemaakt, maar de piketmelding bevat geen tijdstip van opmaak.
De rechtbank merkt hierbij op het uiterst kwalijk te vinden dat in de HV04 is aangegeven dat eiser geen bijstand bij het gehoor wil, terwijl uit de M110 blijkt dat aan eiser in het geheel niet is gevraagd of hij gedurende het bewaringsgehoor wil worden bijgestaan door een advocaat.
17. Het dossier bevat tevens een “aanvullend proces-verbaal ter aanvulling op proces-verbaal: de maatregel van bewaring”, dat is opgemaakt door een Tweede-luitenant die niet degene is die eiser heeft gehoord en in bewaring heeft gesteld. In dit proces-verbaal is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Vreemdeling is op 3 september 2024 in de avonduren in bewaring gesteld. De raad van rechtsbijstand is in kennis gesteld, echter gezien het tijdstip is de raadsman pas toegewezen in de ochtend nadat de maatregel werd opgelegd.
(…)
18. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser gevraagd wanneer hij de piketmelding heeft ontvangen en heeft geaccepteerd omdat uit de HV04 en de M110 niet met zekerheid valt op te maken of en zo ja wanneer, de piketcentrale is geïnformeerd over het op handen zijnde bewaringsgehoor. Volgens de M110 is het gehoor namelijk aangevangen op 3 september 2024 om 20:45 uur. Uit de M110 lijkt te volgen dat om 20:52 uur een melding is gedaan bij de piketcentrale. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de piketcentrale na 20:00 uur ’s avonds niet wordt bemenst.
De gemachtigde van eiser heeft, na raadpleging van zijn mail, aangegeven de piketmelding op 4 september 2024 om 08:41 uur te hebben ontvangen en direct te hebben geaccepteerd. Gemachtigde van eiser heeft desgevraagd bevestigd dat de piketcentrale tussen 20:00 uur en 07:00 uur gesloten is en heeft verder op verzoek van de rechtbank nadere toelichting gegeven over hoe het bewaringspiket functioneert.
De rechtbank stelt vast dat eiser is gehoord over de op te leggen maatregel zonder dat hij is geïnformeerd over zijn recht om zich gedurende dit gehoor te laten bijstaan door een advocaat en dat hem ook niet is gevraagd of hij dat wenst. De rechtbank stelt ook vast dat degene die eiser heeft gehoord een piketmelding om 20:52 uur heeft uitgedaan in de wetenschap dat de piketcentrale na 20:00 uur is gesloten en het gehoor dus nimmer in aanwezigheid van een advocaat kan plaatsvinden. Het gehoor heeft immers op 3 september 2024 uur na 20:00 uur plaatsgevonden en de maatregel is op 3 september 2024 om 22:45 uur opgelegd. De rechtbank overweegt dat dit een ernstig gebrek is omdat eiser nimmer in staat is gesteld om zijn recht op rechtsbijstand ten volle te kunnen effectueren en zelfs niet in kennis is gesteld van het recht om zich gedurende het gehoor te laten bijstaan. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:189), voor zover de Afdeling hierin het navolgende heeft overwogen:
(…)
4.1.
De staatssecretaris heeft in zijn nader verstrekte inlichtingen uitgelegd hoe hij omgaat met piketmeldingen. Volgens hem wordt in geval een vreemdeling meldt in aanwezigheid van een advocaat te willen worden gehoord, per e-mail een melding aan de piketcentrale verzonden. Een piketmelding die vóór 20:00 uur door de piketcentrale wordt ontvangen, wordt nog diezelfde dag uitgezet bij een advocaat. Meldingen die tussen 20:00 en 07:00 uur bij de piketcentrale binnenkomen, als deze is gesloten, worden de volgende ochtend om 7:00 uur verzonden aan de piketadvocaat van die dag, aldus de staatssecretaris.
(…)
5. De Afdeling acht zich, gelet op na te melden, voldoende geïnformeerd door de staatssecretaris.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB1374) vangt de wachttijd van twee uur, als bedoeld in paragraaf A5/6.5, aan zodra de staatsecretaris de piketmelding naar de piketcentrale heeft verzonden. Twee uur is voldoende voor de piketcentrale om het bericht door te zetten aan de advocaat en voor de advocaat om zich te melden. Ook de omstandigheid dat een piketmelding buiten openingstijden van de piketcentrale kan worden gedaan, betekent niet dat de wachttijd pas zou moeten aanvangen op het moment dat de advocaat de melding heeft ontvangen. De onder 4.1 weergegeven vaste gedragslijn van de staatssecretaris betekent namelijk dat als de piketmelding buiten openingstijden wordt verzonden aan de piketcentrale, altijd pas vanaf 9:00 uur met het gehoor van een vreemdeling mag worden begonnen, zodat er ook in dit geval altijd twee uur is voor de piketcentrale om het bericht door te zetten en de advocaat om zich te melden.
(…)
De Afdeling heeft in (iets) recentere uitspraken naar deze uitspraak verwezen (uitspraken van 25 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:214 en ECLI:NL:RBDHA:2021:12163).
De rechtbank overweegt dat uit de Afdelingsjurisprudentie volgt dat het niet op de juiste wijze inschakelen van rechtshulp bij een gehoor voorafgaand aan de
inbewaringstelling een ernstig gebrek is.
19. In dit geval is eiser niet gevraagd of hij door een advocaat wil worden bijgestaan en is een aanvang met het gehoor gemaakt om 20:45 uur, terwijl de piketmelding buiten openingstijden is verzonden aan de piketcentrale. Er had dus aan eiser gevraagd moeten worden of hij rechtsbijstand gedurende het gehoor wenste en alleen als dat niet het geval was, had om 20:45 uur gehoord mogen worden. Indien eiser wel een advocaat wilde, had pas op 4 september 2024 vanaf 09:00 uur een aanvang met het gehoor gemaakt mogen worden. Aan eiser is helemaal niets gevraagd, waardoor het horen zonder rechtsbijstand een nog groter gebrek is omdat in het geheel niet is onderkend wat het belang en de omvang van het recht op rechtsbijstand is.
20. De rechtbank stelt verder vast, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2979) dat de informatieplicht is geschonden omdat eiser bij het uitreiken van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die eiser verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, is geïnformeerd over de redenen van de bewaring. Bij de uitreiking is aan eiser de inhoud van de informatiebrief “Waarom u in bewaring bent gesteld” mondeling en met tussenkomst van een tolk besproken omdat, zo is vermeld in de M110, eiser heeft aangegeven dat hij geen kennis kan nemen van schriftelijke stukken. De inhoud van de folder volstaat niet om eiser te informeren over de aan hem opgelegde bewaringsmaatregel, ongeacht of deze wordt voorgelezen of dat eiser deze zelf kan lezen.
21. De rechtbank stelt dus vast -na een ambtshalve en op tegenspraak verricht rechtmatigheidsonderzoek- dat er gebreken kleven aan het inzetten van een tolk, dat het recht op rechtsbijstand is geschonden en dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht.
22. De rechtbank merkt ook op dat er drie aanvullende processen-verbaal zijn opgemaakt omdat de verslaglegging niet compleet was. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat er onzorgvuldig, onachtzaam en zonder te onderkennen welke procedurele waarborgen moeten worden geboden, is gehandeld en op basis van dit handelen eiser in bewaring is gesteld. De rechtbank heeft partijen gevraagd welke belangen zij naar voren willen brengen in het kader van de belangenafweging die de rechtbank moet verrichten gelet op al deze gebreken.
23. Verweerder heeft gesteld zwaarwegende belangen te hebben om eiser in bewaring te houden gelet op de nationale veiligheidsaspecten die blijken uit de inreisverboden die andere lidstaten hebben opgelegd en gelet op de signalering terzake terrorisme. Eiser heeft in dit kader aangegeven geen terrorist te zijn ondanks de redenen voor de inreisverboden en een gezin in België te hebben dat hij zeer mist.
24. De rechtbank laat, ondanks dat er meerdere gebreken zijn vastgesteld en ondanks dat het recht op rechtsbijstand op grove wijze is veronachtzaamd door verweerder, de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvallen. In het dossier is een signalering gevoegd waaruit blijkt dat de Franse autoriteiten aan eiser een inreisverbod hebben opgelegd omdat hij wordt beschouwd als een bedreiging voor de nationale veiligheid vanwege nauwe banden met een terroristische organisatie. Deze informatie is voor de autoriteiten van alle lidstaten toegankelijk. De rechtbank acht het belang van verweerder om eiser vanuit bewaring en dus gecontroleerd aan de Belgische autoriteiten over te dragen groter dan het belang van eiser om nu in vrijheid te worden gesteld in plaats van binnen afzienbare tijd aan België te worden overgedragen. De gebreken in het traject voorafgaand aan oplegging van de maatregel en in het informeren over de redenen van de bewaring leiden dus niet tot de invrijheidstelling van eiser.
25. De rechtbank overweegt dat eiser evenwel in vrijheid gesteld moet worden omdat verweerder het vereiste significante onttrekkingsrisico om eiser ter fine van overdracht aan België in bewaring te kunnen stellen onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder kan dit significante onttrekkingsrisico reeds onderbouwen door één zware en één lichte grond op te voeren en deugdelijke te motiveren, maar verweerder is hierin niet geslaagd. De rechtbank motiveert dit als volgt.
26. De rechtbank stelt allereerst vast dat de lichte grond 4c. (geen vaste woon- of verblijfplaats) uitsluitend is benoemd in de maatregel maar in het geheel niet is gemotiveerd. Uit de Afdelingsjurisprudentie volgt echter dat alle gronden feitelijk moeten worden gemotiveerd en dat bij de lichte gronden naast de feitelijke toelichting ook moet worden gemotiveerd waarom deze het (significante) onttrekkingsrisico onderbouwen. De rechtbank overweegt dat deze grond bij gebreke van een feitelijke onderbouwing en een op eiser toegespitste toelichting niet aan de maatregel ten grondslag gelegd kan worden.
27. De rechtbank overweegt vervolgens dat de lichte grond 4b. (meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid) betrekking heeft op
in Nederlandingediende aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Eiser heeft op 3 september 2024 voor de eerste maal een verblijfsvergunning aangevraagd en op die aanvraag is nog niet beslist. In de maatregel is deze grond onderbouwd met de overweging dat eiser in België reeds twee keer een asielaanvraag heeft ingediend en deze aanvragen niet geleid hebben tot verlening van een verblijfsvergunning. Verder is overwogen dat eiser “Ook in Nederland nu een asielaanvraag heeft ingediend. Hij kan deze aanvraag niet onderbouwen en is enkel gedaan om niet aan zijn verplichting tot terugkeer te voldoen.” Deze motivering volstaat niet. Naast dat deze grond feitelijk niet juist is, blijkt uit de in België gevoerde procedures niet een risico dat eiser thans de overdracht aan België wil verstoren.
28. De rechtbank overweegt dat de twee lichte gronden niet aan de maatregel ten grondslag gelegd kunnen worden. Verweerder heeft slechts één zware grond aan de maatregel ten grondslag gelegd. De rechtbank overweegt dat deze grond weliswaar feitelijk juist is en dit deugdelijk is toegelicht in de maatregel, maar dat één zware grond niet volstaat om te onderbouwen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Zoals hiervoor is overwogen, is het belang voor verweerder om eiser in bewaring te kunnen houden en gecontroleerd aan de Belgische autoriteiten te kunnen overdragen aanzienlijk. Omdat verweerder er echter niet in is geslaagd om in de maatregel het significante onttrekkingsrisico te onderbouwen, is er voor een belangenafweging geen plaats.
Omdat verweerder ervoor gekozen heeft om in de maatregel slechts drie gronden op te voeren om een significant onttrekkingsrisico te onderbouwen, en twee gronden ten onrechte zijn opgevoerd, concludeert de rechtbank dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd en onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Dat betekent dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is en de rechtbank gehouden is om eiser in vrijheid te stellen. De andere rechtmatigheidsaspecten behoeven geen nadere bespreking meer.
29. Eiser komt in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding voor de dagen dat hij onrechtmatig in bewaring is gehouden. De rechtbank zal de standaardmatig toegekende bedragen hanteren omdat er geen aanleiding bestaat om tot matiging over te gaan. Eiser is op 3 september 2024 in bewaring gesteld en heeft één dag op het politiebureau verbleven en tot en met de dag van de invrijheidstelling zestien dagen verbleven in het detentiecentrum Rotterdam, zodat de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding op € 1.730, - zal bepalen.
30. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank tevens een proceskostenveroordeling uitspreken op basis van de standaardmatig toegekende punten en bedragen.
31. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
  • beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaringsmaatregel;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.730,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M.J. Caris, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 19 september 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.