ECLI:NL:RBDHA:2024:14782
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf van Syrische eiser op basis van gezinsleven en bijkomende elementen van afhankelijkheid
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 september 2024, wordt de zaak behandeld van een Syrische eiser die een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend. De aanvraag is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die oordeelde dat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser, geboren in 1952, heeft samen met zijn (overleden) vrouw en zoon in 2014 Syrië verlaten en is naar Turkije gevlucht. Zijn zoon, referent, heeft in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen en heeft de mvv-aanvraag voor zijn vader ingediend. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door de minister.
De rechtbank constateert dat eiser en zijn zoon een relatie hebben, maar dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM kunnen onderbouwen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij medisch of financieel afhankelijk is van zijn zoon, en de rechtbank wijst erop dat eiser in Syrië ook ondersteuning van familie ontvangt. De rechtbank concludeert dat de minister niet onterecht heeft gesteld dat er geen sprake is van gezinsleven en dat de belangenafweging die de minister heeft gemaakt, ook al was deze ten overvloede, correct was.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, waarmee de afwijzing van de mvv-aanvraag door de minister wordt bevestigd. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.