ECLI:NL:RBDHA:2024:14782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
NL24.16176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf van Syrische eiser op basis van gezinsleven en bijkomende elementen van afhankelijkheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 september 2024, wordt de zaak behandeld van een Syrische eiser die een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend. De aanvraag is afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die oordeelde dat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser, geboren in 1952, heeft samen met zijn (overleden) vrouw en zoon in 2014 Syrië verlaten en is naar Turkije gevlucht. Zijn zoon, referent, heeft in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen en heeft de mvv-aanvraag voor zijn vader ingediend. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door de minister.

De rechtbank constateert dat eiser en zijn zoon een relatie hebben, maar dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die het gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM kunnen onderbouwen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij medisch of financieel afhankelijk is van zijn zoon, en de rechtbank wijst erop dat eiser in Syrië ook ondersteuning van familie ontvangt. De rechtbank concludeert dat de minister niet onterecht heeft gesteld dat er geen sprake is van gezinsleven en dat de belangenafweging die de minister heeft gemaakt, ook al was deze ten overvloede, correct was.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, waarmee de afwijzing van de mvv-aanvraag door de minister wordt bevestigd. Eiser kan binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Procesverloop

1. Bij besluit van 14 maart 2024 heeft de minister het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag tot machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar beroep ingesteld.
1.1.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Overwegingen

2. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1952.
3. De aanvraag voor de mvv is ingediend door de (volwassen) zoon van eiser, referent. Eiser en referent zijn samen met de inmiddels overleden vrouw van eiser rond 2014 uit Syrië gevlucht naar Turkije. Referent is in 2018 of 2019 naar Nederland vertrokken en beschikt hier over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na het vertrek van referent in 2018 of 2019 is eiser teruggekeerd naar Syrië en heeft daar sindsdien in Aleppo verbleven.
4. De aanvraag voor een mvv is afgewezen omdat de minister heeft beoordeeld dat geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM?
5. Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) drie uitspraken gedaan inzake gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige vreemdelingen buiten het kerngezin als er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Daarom zal de Afdeling deze banden vanaf nu aanduiden als ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’, in plaats van het eerder gehanteerde begrip ‘more than normal emotional ties’.
5.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraken van 27 maart 2024 uiteengezet hoe de beoordeling of sprake is van ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ eruit moet zien. De Afdeling overweegt dat bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid het vooral van belang is om te bepalen of sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat de afhankelijkheid tussen betrokken volwassen familieleden uitstijgt boven het gebruikelijke. Bij de behandeling van de mvv-aanvraag moet de minister een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken waarbij alle feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, worden betrokken. Elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn. De bestuursrechter toetst het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden volledig. Bij de weging van de elementen komt de minister beoordelingsruimte toe. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend. [3]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van eiser dezelfde inhoud heeft als zijn zienswijze. Hiermee heeft eiser in de beroepsgronden herhaald wat eerder is aangevoerd in de procedure. Omdat de minister hier in het bestreden besluit al op in is gegaan en eiser deze gronden in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
5.3.
In de daags voor de zitting ingediende aanvullende beroepsgronden heeft eiser nieuwe argumenten naar voren gebracht. De rechtbank zal hieronder uitsluitend ingaan op de nieuwe argumenten die naar voren zijn gebracht in de aanvullende beroepsgronden.
5.4.
Eiser voert aan dat er tussen hem en referent gezinsleven bestaat dat op grond van artikel 8 van het EVRM bescherming geniet. Eiser is medisch afhankelijk van referent. Eerst zorgde de vrouw van referent voor eiser, maar dit is niet meer mogelijk omdat referent en zijn vrouw uit elkaar zijn gegaan en zij in Turkije verblijft. Eiser en referent hebben in die periode in Turkije samengewoond. Daarnaast is eiser financieel afhankelijk van referent. Eiser betwist dat zijn band met Syrië sterker is dan met Nederland. Hij heeft geen sociaal leven in Syrië en zijn kinderen wonen in Nederland.
5.5.
Het betoog slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid waardoor er gezinsleven bestaat tussen eiser en referent. Allereerst wordt overwogen dat eiser de medische afhankelijkheid van referent niet heeft onderbouwd. Verder maakt de omstandigheid dat de ex-vrouw van referent voor eiser zorgde tijdens het verblijf in Turkije en zij is weggevallen, niet dat eiser afhankelijk is geworden van referent. Bovendien heeft referent tijdens de hoorzitting verklaard dat eiser in Syrië hulp krijgt van familie en dat ook de buren af en toe langs komen. [4] Niet gebleken is dat eiser financieel afhankelijk is van referent nu eiser door meerdere kinderen financieel wordt gesteund. [5] Bovendien is door referent tijdens de hoorzitting verklaard dat eiser in Syrië wel een sociaal leven heeft. Hij heeft vrienden en buren met wie hij afspreekt. Het feit dat hij een woning heeft in Syrië maakt zijn banden met het land ook sterker. Daarnaast wordt overwogen dat de banden met Nederland even sterk zijn als die met Denemarken omdat eiser daar ook kinderen heeft wonen. Verder is er geen sprake van banden met Nederland. Zijn band met Syrië is daarom sterker dan die met Nederland. [6] De rechtbank oordeelt dat de minister gelet op het bovenstaande terecht tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en referent. Het feit dat eiser en referent hebben samengewoond is – anders dan eiser beweert – wel meegenomen in de besluitvorming in die zin dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser de samenwoning niet heeft onderbouwd.
Had de minister een belangenafweging moeten maken?
6. Eiser voert aan dat de minister onterecht geen belangenafweging heeft gemaakt. Dit betekent dat er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft en geen stand kan houden. [7] In de uitspraken van 27 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat – om beter aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM – er geen belangenafweging uitgevoerd hoeft te worden als er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de minister wel degelijk een belangenafweging heeft gemaakt. Ter zitting is namens de minister bevestigd dat deze afweging, in het licht van de bovengenoemde uitspraken van de Afdeling, als ten overvloede kan worden beschouwd. De rechtbank onderschrijft dit standpunt zodat deze beroepsgrond niet slaagt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
3.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187, r.o. 5.2. en 5.3.
4.Verslag hoorzitting, p. 4-5.
5.Verslag hoorzitting, p. 5.
6.Verslag hoorzitting, p. 6.
7.Eiser verwijst naar ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.