Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak over de teruggeleiding van een minderjarige, geboren in 2011, van Irak naar Nederland. De moeder, die alleen gezag heeft over het kind, had op 24 april 2023 met het kind een vakantie naar Irak ondernomen. Tijdens deze vakantie heeft de vader, die in Irak woont, het kind op 2 mei 2023 meegenomen en niet teruggebracht. De moeder heeft op 5 juli 2024 een verzoek tot teruggeleiding ingediend. De vader is niet verschenen in de procedure en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van het kind voorafgaand aan de achterhouding in Nederland was en dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding van het kind in Irak. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het verzoek tot teruggeleiding moet worden toegewezen. De rechtbank heeft de vader gelast om het kind uiterlijk op 24 september 2024 terug te brengen naar Nederland, met de mogelijkheid dat de moeder het kind zelf kan terugnemen indien de vader hier niet aan voldoet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.